What is this fire? Desire!
Van religieuze rite naar tragedie: ook onze theatervormen ontwikkelden zich langs de weg van ‘mythos’ naar ‘logos’. Toch lijken sommige zaken voor de rede ongrijpbaar te blijven. Vijfentwintig eeuwen nadat Sophocles’ Antigone de eerste prijs won voor beste tragedie tijdens de Atheense feesten ter ere van Dionysus hebben we het er nòg over.
Tekst: Joost De Raeymaecker
Wanneer we over ‘vuur’ spreken in de context van klassieke tragedies, dan gaat het meestal over Aeschylus’ Prometheus Geboeid. In deze tragedie, die nog erg de nadruk legt op de strijd tussen goden en mensen, kaapt Prometheus voor ons het vuur vanonder de neus van Zeus weg. Het vuur symboliseert hier de techniek waarmee wij mensen ons van de dieren onderscheiden, maar er is in de eeuwen daarna nog veel meer over het klassieke vuur geschreven. De Franse fenomenoloog Gaston Bachelard wijdde er met zijn La psychanalyse du feu bijvoorbeeld een hele studie aan. Niet alleen heeft ‘vuur’ volgens Bachelard betekenissen als ‘verlangen’ of ‘liefde’; het heeft zelfs een uitgesproken dubbelzinnige lading. Het vuur dat ‘schittert in de hemelen’ is namelijk hetzelfde vuur dat ‘brandt in de hel’.
In de onlangs verschenen essaybundel De schoonheid van het nee brengen Marc de Kesel en Ben Schomakers acht essayisten en geleerden bijeen (onder wie zijzelf), die zich buigen over een van de beroemdste dochters uit de klassieke oudheid. Antigone’s ‘nee’, dat wij voornamelijk kennen uit Sophocles’ tragedie, refereert hier uiteraard naar de tweestrijd met haar oom en koning, Creon. Hìj staat voor de wetten van stad en land, zìj voor die van de familiebanden en de goden. Voor die laatste is Antigone bereid te sterven. Geen tragedie over de strijd tussen goden en mensen dus, maar een over de strijd tussen mensen, over het vuur dat in de mensen is.
Antigone lijkt, zoals Marc de Kesel in zijn ‘voorafje’ schetst, op haar plek in de moderne tijd. Met het verzet van haar ‘nee’ tegen al te rigide wetten permitteert zij zich een vrijheid die wij in onze cultuur hoog in het vaandel dragen. Een dergelijke lezing verklaart zo iets van haar populariteit. Ook geeft ze een mogelijk antwoord op de vraag waarom de Thebaanse schone ons door de eeuwen heen zo is blijven fascineren en waarom er ook nu weer een boek over haar verschijnt. Daarmee is niet gezegd dat alle andere auteurs er dezelfde lezing op na houden. De bundel wil veeleer een breed scala aan essays over Antigone tonen, die even erudiet als uiteenlopend zijn.
Sommige geleerden geven vanuit hun vakgebied een persoonlijke interpretatie, terwijl anderen ingaan op bekende Antigone-lezingen zoals die van Friedrich Hölderlin en Jean Anouilh. Tweemaal is er ook aandacht voor Jacques Lacans psychoanalytische lezing, waarin Antigone het ‘pure verlangen’ belichaamt. Uiteraard ontbreekt het ook niet aan essays over Antigone’s politieke lading en de rol van haar vrouwelijkheid.
“Bij Sophocles heet het slavernij, bij Anouilh heet het liefde, het resultaat is vrijwel identiek”.
Arnon Grunberg
De bundel sluit af met een essay van Arnon Grunberg, die Antigone dicht onder onze huid laat kruipen. Hier heet het vuur geen ‘verlangen’ maar ‘koorts’ en tergt het ons met de vraag voor welk ‘nee’, voor welke opvatting wij eigenlijk bereid zijn te sterven ─ of hebben wij moderne, ironische mensen alleen de opvatting dat we voorlopig nog niet willen sterven?
Zonder claim te leggen op definitieve antwoorden ─ vuur laat zich tenslotte niet vangen ─ brengt de bundel op ontspannen wijze een reeks essays bijeen die de lezer een beeld geven van de intellectuele rijkdom die de tragedie van Antigone heeft voortgebracht. Daarbij is het géén schools boek dat de lezer bij de hand neemt om de tragedie te lezen, de belangrijkste historische interpretaties op te sommen en de sociaal-culturele context van de klassieke Griekse polis uiteen te zeten. Alhoewel de auteurs genoeg informatie en aanknopingspunten bieden die het geheugen wat opfrissen, komt enige voorkennis daarom wel van pas.
Maar voor wie zich door het vuur geraakt voelt en meer kennis begeert ─ u zult daarin niet alleen zijn ─ reiken de auteurs via hun teksten, voetnoten en opgegeven literatuur genoeg bronnen aan om ook aan dat verlangen gevolg te kunnen geven.
Marc de Kesel en Ben Schomakers (red.), De schoonheid van het nee, Essays over Antigone. Sjibbolet, 2015.
Met essays van: Marc de Kesel, Ger Groot, Arnon Grunberg, Annemie Halsema, Bart Philipsen, Ben Schomakers, Klaas Tindemans en Michel Thys.