Zijn we slim genoeg om de natuur te begrijpen?

0 Flares 0 Flares ×

Wetenschappers ontdekken steeds meer overeenkomsten tussen planten, dieren en mensen. En er liggen steeds meer boeken over slimme, talige dieren en intelligente planten in de winkel. Wat is er aan de hand?

Tekst: Erno Eskens

 

Laten we beginnen met een intrigerend plaatje, hier rechts. De vraag is heel simpel: wat ziet u?

luipaard-in-boom

 En wat zag u? Een luipaard? Dat was juist.

Maar waarom zei u eigenlijk niet: een acacia? Het antwoord volgens de Leidse filosoof Norbert Peeters: omdat we lijden aan iets wat je ‘plantvergetelheid’ zou kunnen noemen. We zien de planten in onze omgeving niet. We lopen achteloos aan ze voorbij, zonder hun naam zelfs maar te kennen. Op de een of andere manier zien we eerst de mens, dan het dier en pas daarna de plant. Norbert Peeters acht de tijd rijp voor een botanische revolutie: we moeten de plant gaan zien.

Botanische revolutie van Peeters, waar het bovenstaande plaatje uit komt, is een prachtig boek. Het boek begint met een kort vertoog over de plantvergetelheid (Peeters gebruikt deze term overigens niet zelf) en hij laat vervolgens zien hoe deze vergetelheid ook onze visie op Darwin heeft gekleurd. We kennen Darwin als de man die de oorsprong van de mens heeft geduid, we weten dat hij over apen en wormen schreef, maar van zijn plantonderzoek weten we zo goed als niets. En dat terwijl nu juist dit onderzoek echt baanbrekend was.botanische-revolutie

 Darwins belangrijkste inzichten staan in zijn botanische geschriften, die door Peeters op prachtige wijze uit de vergetelheid worden onttrokken. Zijn grootste wetenschappelijke doorbraak heeft – heel toepasselijk – de vorm van een boom. Darwin tekende de afstamminglijnen van soorten in de vorm van een boomstructuur met allerlei afgestorven takken. Deze zoögenetische structuur was in de Darwins tijd nieuw, legt Peeters uit. Eerder ordende men de levende wezens aan de hand van de ‘ladder van de natuur’; een hiërarchisch overzicht van alles wat leeft. Deze scala naturae was in de Griekse oudheid door Aristoteles bedacht en door de Middeleeuwers nog wat gestileerd. Onderop de ladder vond men de mineralen, vervolgens trof men de planten, dan de dieren, de mens, de vermeende engelen of halfgoden en bovenaan God zelve. De scala naturae was feitelijk een ordening op basis van intellect, met God als hoogste intellect bovenaan, de stomme dieren (les bêtes) ergens halverwege en de stommere planten en mineralen onderaan.

Darwin zag weinig in deze ladder van de natuur. Het model verklaarde niets. Het verklaarde bijvoorbeeld niet waarom er überhaupt zoveel verschillende levensvormen bestonden. Darwin ordende de levende wezens daarom liever chronologisch, dus op hun oorsprong, zodat je kon zien waar hun eigenschappen vandaan kwamen. Zijn boomstructuur liet niet zien wie het slimst is, maar schetste een genealogie van soorten, die allen gemeenschappelijke voorouders hebben. De aap die ooit een sport lager op de ladder stond, werd nu, net als wij, een tak op gelijke hoogte aan dezelfde stam, met gedeelde voorouders.

 

De ladder omver werpen 

Darwins vondst ondermijnde zo het idee dat wij ver boven de dieren verheven zouden zijn. De mens kan volgens Darwin niet in absolute zin boven de dieren en de planten verheven zijn. De natuur kent immers alleen verschillende ontwikkelingslijnen met een gedeelde oorsprong en mede daardoor met graduele verschillen, geen absolute.

Het is opmerkelijk dat Darwins inzichten nu algemeen geaccepteerd zijn, maar dat de ladder waar we opgeklommen (om het in Wittgensteiniaanse termen te zeggen) hebben we nooit goed achter ons hebben weggegooid. De scala naturae is nog steeds het ijkpunt van onze cultuur. We gaan ervan uit dat dieren en planten stom zijn, totdat het tegendeel is bewezen. En zo komt het dat je vrijwel iedere weekend in de wetenschapsbijlagen kunt lezen dat dieren ‘toch slimmer’ zijn dan gedacht. Ze blijken enig intellectueel vermogen te hebben, te communiceren, samenlevingen te vormen, cultuur te hebben, et cetera. Alsof dat alles ons zou moeten verbazen. Als je weet dat er alleen graduele verschillen in de natuur bestaan, dan weet je ook dat je overal in de natuur iets van intelligentie zult aantreffen.

ISVW-iFilosofie #17 - Eva Meijer - DierentalenMaar het gangbare idee blijft dat dieren dom zijn, en dat ze dus ook geen ontwikkelde talen hebben. Uit ergernis hierover schreef de Amsterdamse filosofe Eva Meijer het boek Dierentalen. Wie het boek leest, valt van de ene verbazing in de andere. Talloze dieren hebben complexe talen. Een prairiehond is bijvoorbeeld in staat om aan een soortgenoot te communiceren dat er een mens aan komt, dat diens kleren blauw zijn en dat hij een object in zijn handen heeft. De informatie die wordt overgedragen is veel preciezer en verfijnder dan dat je je had voorgesteld. Veel dierentalen blijken bovendien een grammatica te hebben. De volgorde van de woorden kun je niet zomaar omdraaien. ‘Man bijt hond’ is ook bij veel dieren iets anders dan ‘hond bijt man’. Als je Meijers boek uit hebt, besef je ook hoe achteloos je al die tijd naar de vogels hebt geluisterd. Alsof het allemaal betekenisloos was wat ze lieten horen.

 

Tien zintuigen extra 

Maar hoe zit dat eigenlijk bij planten? Hebben die ook een taal? Als het om intelligentie bij planten gaat, staan we nog op de ladder. Hoewel planten zo’n tien zintuigen meer blijken te hebben dan wij – ze hebben allerlei sensoren voor humidititeit, zwaartekracht en chemische geurstoffen – en hoewel ze ook op celniveau complexer zijn, gaan we er nog altijd van uit dat planten simpel en dom zijn. Zelfs de wetenschappers die bij dieren nog goed onderzoek doen, laten het hier afweten. Er wordt nauwelijks research gedaan naar plantenbewustzijn en de onderzoekers die zich er toch aan wagen, lopen het risico te worden geridiculiseerd.

De Italiaanse wetenschappers Stefano Mancuso en Alessandra Viola steken wat dit betreft hun nek uit. Hun onlangs verschenen boek, Brillant Green, zou je kunnen zien als de wetenschappelijke variant van dat andere succesvolle boek, Het verborgen leven van bomen van de Duitse boswachter Peter Wohlleben. Beide boeken beschrijven hoe bomen en andere planten onderling en met andere soorten (schimmels maar ook mieren bijvoorbeeld) communicren, onder meer via een ingewikkelde geurentaal die zich bedient van complexe mengsels van chemische reukstoffen. Over de grammatica van deze geurtalen is vrij weinig bekend, maar waarschijnlijk zullen we hier de komende decennia veel over lezen in onze wetenschapsbijlagen. En iedere keer zullen we weer verbaasd zijn.

Wie beter wil begrijpen waarom het zo lang heeft geduurd voordat de wetenschap oog hebben gekregen voor de intelligentie van andere soorten, kan terecht bij de nieuwe bestseller van Frans de Waal: Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn? Het boek is, zoals we van De Waal gewend zijn, heerlijk geschreven. Hij wisselt voorbeelden van dierlijke intelligentie af met een essayistische zoektocht naar het antwoord op die ene vraag: waarom zagen we het niet? Waarom zagen we niet dat dieren gereedschappen gebruiken, terwijl je het zo kunt waarnemen, waarom zagen we niet dat dieren communiceren, terwijl alle dieren geluiden maken en gebarentalen gebruiken? Waarom waren we zo blind?

 

Bewustzijn is een aanname zijn-we-slim-genoeg

De Waal zoekt de oorzaak in de wetenschap zelf, die begin twintigste eeuw een verkeerde weg is in geslagen. Het toen opkomende behaviourisme ging ervan uit dat we nooit kunnen weten wat er in het innerlijk van een dier omgaat. We zien gedachten namelijk niet. We kunnen ze niet meten en wegen. En dus moeten we het doen met het observeren van het uiterlijke gedrag, zonder daar conclusies over hun mentale vermogens uit te trekken. Je kunt zien wat een dier doet, hoe het zich gedraagt, maar je mag daaruit nooit concluderen dat het iets denkt of wil. Bewustzijn is principieel onbewijsbaar. Bewustzijn is een aanname, en goede wetenschap, zegt de behaviourist, gaat uit van zo min mogelijk aannames. En dus mogen we er niet van uitgaan dat dieren bewustzijn hebben.

De Waal laat zien dat dit afstandelijke behaviourisme niet te verenigen is met Darwins schetsje van de evolutionaire levensboom. Als wij iets van intelligentie hebben, dan moet het bij dieren ook aanwezig zijn.

Vooral dieren die maar een takje van ons verwijderd zijn, kunnen helemaal niet fundamenteel verschillen van ons: ‘Mensapen en mensen hebben niet genoeg tijd gehad om los van elkaar opvallend vergelijkbaar gedrag te ontwikkelen, zoals lipcontact ter begroeting of luidruchtig ademhalen in reactie op kietelen. Onze terminologie dient de evolutionaire verbanden te erkennen.’ En als je die evolutionaire verbanden erkent, dan is het ook logisch om ervan uit te gaan dat bepaalde dieren die maar een takje van ons zijn verwijderd, gedachten hebben. Je begrijpt ze dan ook beter, stelt hij. De aanname van intelligentie en bewustzijn bij dieren, is in die zin een eenvoudige hypothese die veel verklaart.

Je vraagt je bij het lezen van De Waals boek af, of hetzelfde niet ook die andere zoölogische tak geldt, die van de planten.  De Waal zegt er niets over. Maar zouden we ook de planten niet veel beter begrijpen als we ervan uit zouden gaan dat ze slechts gradueel van ons verschillen?

 

Norbert Peeters: Botanische revolutie. Plantenleer volgens Darwin. KNNV uitgevers, 2016.

Eva Meijer: Dierentalen. ISVW uitgevers, 2016.

Frans de Waal: Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn? Atlas/Contact, Amsterdam 2016

Peter Wohlleben: Het verborgen leven van bomen. A.W. Bruna, Amsterdam 2016.

Stefano Mancuso en Alessandra Viola: Brilliant Green; the Surprising History and Science of Plant Intelligence. Island Press, Washington 2015.

0 Flares Twitter 0 Facebook 0 Google+ 0 LinkedIn 0 0 Flares ×

Reageer