Wat we van Afrikaanse filosofie kunnen leren
Waarom is de Afrikaanse filosofische traditie nooit als echte filosofie erkend? Oluwoles antwoord op deze vraag is oncomfortabel voor de westerse lezer, maar juist daarom zo urgent.
Tekst: Marthe Kerkwijk
Bestaat er zoiets als een klassiek Afrikaanse filosofie? Nee, zou je kunnen denken, want er zijn geen geschreven werken uit de Afrikaanse oudheid. Het ontbreken van geschreven bronnen uit het gebied ten zuiden van de Sahara betekent dat er geen Afrikaans equivalent bestaat van Socrates, Plato of Aristoteles. Vooruit, zou je voorts kunnen toegeven, er zijn natuurlijk de talloze verzen en verhalen die van generatie tot generatie zijn doorgegeven in een rijke orale traditie, maar dat zijn religieuze volksverhalen, dat is geen echte serieuze filosofie. Gedachtegoed dat in rijkdom en complexiteit gelijkstaat aan de oeuvres van Plato en Aristoteles kan nooit uit het hoofd geleerd worden, laat staan op betrouwbare wijze doorverteld. Kortom, er is geen Afrikaanse filosofie van voor het koloniale tijdperk.
Volgens Sophie Oluwole is dit het dominante antwoord op de vraag of er een klassiek Afrikaanse filosofie bestaat, zowel onder westerse als onder Afrikaanse filosofen. In haar boek Socrates en Orunmila: Wat we van Afrikaanse filosofie kunnen leren ontmaskert ze dit antwoord als een overblijfsel van een koloniale ideologie. Haar boek is een systematische weerlegging van dit dominante antwoord en een verdediging van haar stelling: “ja, er bestaat een klassiek Afrikaanse filosofie” (p.99). Haar bewoordingen zijn stellig; ze heeft geen goed woord over voor denkers die bovengenoemde positie aanhangen. Haar frustratie hierover is duidelijk merkbaar. Toch leest haar boek niet als een tirade. Ze neemt de bewijslast voor haar positie volledig op zich en zet haar argument in twee delen uiteen.
Socrates en Orunmila: een vergelijking
In het eerste deel van het boek begint Oluwole de lezer warm te maken door aan te tonen dat Orunmila een vergelijkbare rol speelt in de Afrikaanse filosofische traditie als Socrates in de westerse. Ze noemt beiden “beschermheiligen” van hun respectievelijke filosofische tradities. Van beide denkers schetst ze een portret in de vorm van een drieluik: ze onderscheidt een mythische, exemplarische en historische Socrates en ook een mythische, exemplarische en historische Orunmila. Omdat beide wijsgeren gehuld zijn in sluiers van verhalen en overleveringen is het niet eenvoudig feit van fictie te onderscheiden. Wat we weten van de historische figuur is in beide gevallen zeer beperkt, maar de rol die ze spelen in de filosofische tradities wordt vooral gedragen door de vele verhalen die we over hen kennen. Noch Socrates, noch Orunmila heeft zelf geschreven werk nagelaten. Hun erfenis is pas veel later door bewonderaars opgeschreven. Plato schreef zijn dialogen pas dertig jaar na de dood van Socrates. Geeft dat? Welnee, stelt Oluwole, in een goed ingerichte orale traditie blijven verhalen wonderbaarlijk goed bewaard. Zelfs na eeuwen zijn verhalen in ver uiteen liggende gebieden nog vrijwel hetzelfde.
De overeenkomsten tussen Socrates en Orunmila zijn opvallend. Oluwole ordent ze schematisch in lange tabellen, waarbij ze zelfs details niet ongenoemd laat, zoals het feit dat de vaders van beide mannen steenhouwer van beroep waren en dat beide wijzen zijn omschreven als klein, lelijk en gewend aan drank. Ook werkten beide heren in een periode van ongekende culturele en economische bloei in respectievelijk het Athene en Ile-Ife van de vijfde eeuw voor Christus. Toch zijn de overeenkomsten niet vergezocht, want Oluwole verzuimt niet de ook de verschillen te benoemen.
Na het schetsen van de biografische drieluiken van beide denkers, vergelijkt Oluwole hun gedachtegoed. Ook hierin is ze grondig. Ze ordent citaten van Socrates (uit het werk van Plato) en Orunmila (uit Ifa-verzen) naar onderwerp: over wijsheid, over onderwijs, over kennis, over deugd, over angst voor de dood en zo verder. Ook hier zijn veel overeenkomsten en enkele verschillen aan te merken: Socrates en Orunmila zijn het op veel punten met elkaar eens, maar op sommige punten verschillen ze van mening. Zo hanteert Socrates een strikte tweedeling tussen goed en kwaad maar is Orunmila wat dat betreft relativistischer. Op die manier brengt Oluwole beide filosofen met elkaar in dialoog, wat onherroepelijk de centrale gedachte van dit eerste deel van het boek opwerpt: Orunmila doet niet onder voor Socrates. Waarom heeft Socrates dan wereldwijd de status van aartsvader van de filosofie, maar is Orunmila vrijwel uit de geschiedenis verdwenen?
Orunmila als filosoof
Met die vraag is de lezer klaargestoomd voor het argument dat zich in het tweede deel van het boek ontvouwt. Hoewel de drieluiken van Socrates en Orunmila fascinerende wetenswaardigheden bevatten, is het tweede deel filosofisch interessanter voor de hedendaagse lezer. Dit boek is namelijk niet bedoeld om de lezer van mooie oude tegeltjeswijsheden van Orunmila te voorzien, dit boek is bedoeld om je aan het denken te zetten. Oluwole daagt je uit de koloniale geesten, die in je aannames rondwaren zonder dat je er erg in hebt, uit te drijven. Haar stelling is dat er een klassiek Afrikaanse filosofie bestaat en dat deze filosofie het verdient erkend te worden als volwaardig, naast andere tradities (de westerse, de Chinese, de Indiase) op het wereldtoneel van de filosofie, omdat andere tradities van de Afrikaanse filosofie kunnen leren.
Afrikaanse filosofie wordt tot op de dag van vandaag miskend omdat er met een westerse koloniale bril naar gekeken wordt
Oluwole begint met een definitie van filosofie: “Filosofie is een rationele, kritische en wetenschappelijke manier van denken waarin de denker voldoende respect toont voor de logica en het oordeel van de menselijke ervaring” (p. 76). Het valt haar niet moeilijk om aan te tonen dat het Afrikaanse erfgoed, dat Orunmila en het corpus aan Ifa-verzen omvat, aan deze definitie voldoet. Dat hebben we immers in het eerste deel al gezien. Ergo: er is een klassieke Afrikaanse traditie. Waarom is dat dan nooit als zodanig erkend? Oluwoles antwoord op deze vraag is oncomfortabel voor de westerse lezer, maar juist daarom zo urgent: Afrikaanse filosofie wordt tot op de dag van vandaag miskend omdat er met een westerse koloniale bril naar gekeken wordt. Het is deze westerse koloniale bril die Oluwole tot gruzelementen hamert in dit tweede deel van haar boek.
Een westers montuur met koloniale glazen
Toen missionarissen in het begin van het koloniale tijdperk naar Afrika kwamen, troffen zij daar culturen met een rijke orale traditie. Hun poging de verhalen te vertalen en te begrijpen werd echter gehinderd door hun westerse denkkader. Oluwole beschouwt een denkkader als een brilmontuur. Zonder brilmontuur geen bril en zonder bril kun je niks zien. Elke filosofische traditie gaat noodzakelijkerwijs uit van een denkkader, waarin gedeelde aannames als min of meer onproblematisch worden verondersteld. Dat is niet erg, want daar ontkom je niet aan. Het is echter wel een probleem om de ene traditie te beoordelen volgens het denkkader van de andere traditie, want dat zou betekenen dat de ene traditie de maatstaven bepaalt voor alle andere tradities. Dat is precies het soort westerse arrogantie waar Oluwole een broertje dood aan heeft. Bovendien hadden de westerse missionarissen gekleurde glazen in hun brilmontuur. Zo ontstonden allerlei misverstanden. Het westerse godsbeeld werd geprojecteerd op Olodumare, de scheppende levenskracht. Orunmila werd ten onrechte beschouwd als de god van de wijsheid en daarmee werden verhalen over Orunmila afgedaan als religie en geen filosofie. Deze interpretatiefouten zijn te verklaren als vertaalfouten en categorievergissingen, betoogt Oluwole.
Het westerse denkkader maakte dat orale tradities als primitiever werden beschouwd dan geschreven tradities, verhalende tradities als minder rationeel dan essayistische tradities
Orunmila was een mens, geen god, die aan het eind van zijn leven tot de hemel toetrad. Het strikte onderscheid tussen het domein van de hemel en het domein van de aarde is bovendien een westerse uitvinding, voortkomend uit het “oppositioneel-dualistisch denken” en de “of-of-logica” die het westerse denkkader karakteriseren. Mensen, gewone stervelingen, reisden volgens het Ifa-corpus heen en weer tussen hemel en aarde. Zo ook Orunmila. Oluwole stelt dat het Afrikaanse denkkader veeleer uitgaat van “complementair-dualistisch denken” met een “en-of-logica”. Ook hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen materie en idee, net als in het westen, maar het zijn geen wederzijds uitsluitende categorieën. Waar in het westerse gedachtegoed de wereld of uit materie of uit ideeën bestaat, gaat Afrikaanse filosofie ervan uit dat alles zowel uit materie als uit ideeën bestaat. Ook hier biedt Oluwole tabellen waarin ze het oppositioneel-dualistisch denken en het complementair-dualistisch denken schematisch weergeeft en vergelijkt.
Het westerse denkkader maakte dat orale tradities als primitiever werden beschouwd dan geschreven tradities, verhalende tradities als minder rationeel dan essayistische tradities en natuurreligie – in tegenstelling tot monotheïsme – als strijdig met wetenschappelijk, kritisch en logisch denken. Daarom is het Ifa-gedachtegoed geen echte filosofie, volgens velen. Oluwole ontkracht deze aannames een voor een. Maar daar blijft het niet bij. Zelfs al zou je deze aannames toch willen behouden, dan zul je Socrates langs dezelfde lat moeten leggen. Het gedachtegoed van Socrates is oraal overgeleverd, tot Plato het opschreef. Plato gebruikte verhalen, allegorieën en de vele goden van het Pantheon om het gedachtegoed van Socrates duidelijk te maken.
Tot slot beargumenteert Oluwole dat het Afrikaanse complementair denken een waardevol alternatief kan bieden om hedendaagse maatschappelijke problemen het hoofd te bieden. Democratie, sociale relaties en bestuur, mensenrechten, de gelijke positie van de vrouw en een Afrikaanse vorm van humanisme vinden volgens Oluwole in de Ifa-traditie heel wat kurken om op te drijven. Ze beschouwt het oppositionele denken in de westerse traditie als de voedingsbodem voor problemen als mannelijk chauvinisme en koloniaal denken.
Wat we van Oluwole kunnen leren
Oluwole doorspekt haar betoog met referenties naar hedendaagse Afrikaanse denkers, aan wie ze soms inzichten ontleent en met wie ze het soms sterk oneens is. Daarnaast passeren ook westerse denkers de revue, waaruit blijkt dat Oluwole goed thuis is in beide tradities. De lezer zal met schaamte constateren dat de meeste van deze Afrikaanse denkers niet voorkomen op de leeslijst van westerse universiteiten.
Er is natuurlijk het een en ander af te dingen aan Oluwoles betoog. Soms vermeldt ze haar bronnen niet, maar verwijst ze naar “tegengeluiden” of “een groep Duitse filosofen” zonder te vertellen wie dat zoal zijn. Ook over het idee van ‘denkkaders’, en of die wel zo werken als Oluwole ze voorstelt, kun je een hele discussie voeren. Daarnaast kun je je afvragen of het beeld dat ze schetst van de westerse filosofische traditie enerzijds en de Afrikaanse filosofische traditie anderzijds geen karikaturen oplevert. Het oppositioneel-dualistische beeld past misschien bij de analytische traditie, maar wellicht niet zo goed bij de continentale traditie vanaf Hegel. Ook vraag ik me af of je simpelweg kunt stellen dat Afrikaans humanisme het westerse mannelijk chauvinisme wel even zal oplossen. Ik vermoed dat de werkelijkheid genuanceerder is dan Oluwole haar soms presenteert. Maar misschien doet dat er niet toe. Met dit boek heeft Oluwole de bal in bezit genomen en met overtuiging gespeeld. Als we nuances willen aanbrengen, zullen we ons meer moeten verdiepen in de Afrikaanse filosofische traditie. Wat dit boek aantoont is dat de Afrikaanse filosofie die verdieping in elk geval waard is en dus haar plaats op het wereldtoneel van de filosofie met recht kan opeisen. Daarmee is Oluwole in de opzet van haar boek geslaagd.
Sophie Oluwole, Socrates en Òrúnmìlà: Wat we van Afrikaanse filosofie kunnen leren.Ten Have, 2017