Voorbij ‘wij’ en ‘zij’
Het is alweer even geleden verschenen, maar verdient zeker nog aandacht: het kleine-maar-fijne boekje dat Babah Tarawally, die in Amsterdam filosofie studeerde, schreef over zijn ervaringen met inburgering in Nederland. Het geeft te denken, en dat lijkt mij precies wat je van een filosofieboek mag verwachten.
Tekst: Rogier van der Wal
Het boek is opgedragen aan zijn twee dochters, die hij op een bepaalde manier naar de wereld wil leren kijken en wil begeleiden in hun opgroeien in vrijheid, wetend dat het ook heel anders kan zijn. In zijn inleiding gaat het meteen over dankbaarheid, over zachter praten en het sluiten van compromissen waar mensen die onderdrukking hebben meegemaakt meer toe geneigd zijn. Zeven jaar wachten in Nederlandse AZC’s heeft hem niet negatief of cynisch gemaakt, al is hij er wel open over dat het kille welkom dat hij in Nederland kreeg hem niet in de koude kleren is gaan zitten. Tarawally is zeker niet de eerste die hier aandacht voor vraagt – denk aan de romans van Rodaan al Galidi, Nicolaas Matsier en Arnon Grunberg – maar het blijft confronterend om te lezen hoe het aanvankelijk compleet ontbreekt aan enige welwillendheid, hartelijkheid en gastvrijheid. Er kan geen glimlachje af, nooit, nergens. Het ene verhoor volgt op het andere, met vragen als: “Kom je hier om rijk te worden?” Wat een koude douche moet dat zijn! En je kunt je ook voorstellen wat voor verademing het is wanneer eindelijk iemand anders doet: Anna, “een verschijning, het soort vrouw dat zintuigen prikkelt”. Het zijn sowieso alleen de vrouwen die lachen, valt Tarawally op – het soort observatie dat (alweer) te denken geeft…
Negativiteit ombuigen naar positiviteit
Tarawally is zich zeer bewust van zijn afkomst – de achternaam Tarawally duidt op belangrijke militaire adviseurs van de Malinese koning, in een ver verleden – maar merkt dat in de egalitaire, assertieve Nederlandse samenleving heel weinig ruimte is voor dat type standsbesef. Ander onderscheid wordt juist wel gemaakt: dat hij anders is, en zwart, wordt hem voortdurend ingepeperd, soms op het botte af, zoals wanneer hij met een Afrikaanse vriend verzeild raakt in het Tilburgse carnaval en daar de echte Brabanders Henk (dit keer zonder Ingrid, maar “geen wereldburger”, zo merkt Tarawally fijntjes op) en Vincent treft. Hij gaat later nog een keer uitgebreider met hen in gesprek en betoont daarbij een bewonderenswaardige terughoudendheid in reactie op de weinig verheffende dingen die de heren debiteren.
‘Waarom noemen we OV-gebruik zonder te betalen eigenlijk zwartrijden, ‘black driving’? Een simpele maar messcherpe vraag’
Dat betreft individuen, maar ook instituties zouden in de ogen van Tarawally gedekoloniseerd moeten worden, omdat ze te vaak nog onderscheid maken en stigmatiseren. Het label asielzoeker is weinig attractief en bijzonder hardnekkig: “Heb je eenmaal dat label, word je nooit meer de oude.” En waarom noemen we OV-gebruik zonder te betalen eigenlijk zwartrijden, ‘black driving’? Een simpele maar messcherpe vraag.
Tarawally beseft hoe ook hij gevangen komt te zitten in zwart-wit denken, en hoe dat besef hem dwingt om continu te schakelen. Hij besluit daaruit te stappen en negativiteit om te buigen in een positieve benadering, omdat het geen pretje is om opgeslokt te worden door verschillen. Cruciaal daarbij is in zijn ogen economische zelfredzaamheid.
Nederland als nieuw vaderland
De gesprekken die hij met lotgenoten voert zijn boeiend. Zo spreekt hij onder anderen met Mamadou uit Senegal die in Zwitserland belandt en zich daar redt als Einzelgänger, wat neerkomt op goed met jezelf kunnen leven in een hele stille omgeving. Op Babahs vraag of hij Afrika mist komt het ontwapenende antwoord: altijd!
Ontroerend is het slot, waar Tarawally zich richt tot zijn twee dochters, gekregen met de blonde, lange en bloedmooie Nederlandse vrouw met wie hij twaalf jaar lang een relatie had. Kleur zal hen nooit in de weg staan, stelt hij, maar is dat een zekerheid of een bezwering?
Zijn dochters hebben het beste van twee werelden in zich. En, schrijft hij heel mooi: ‘Na drieëntwintig jaar in Nederland zit het DNA van dit land in mijn aderen en in mijn denken.’ Het gevecht tegen ongelijkheid gaat altijd door, maar er moet altijd ruimte voor dialoog blijven.
Tarawally beschrijft hoe hij voor het eerst terugging naar Sierra Leone en getroffen werd door de tekst op de overvolle bus waarmee hij naar zijn stad van herkomst reed: ‘God helps those who help themselves.’ En hoe hij werd ontmaskerd als vreemdeling: de oude vrouw naast hem zei dat hij er anders uitzag en ook anders rook, in zijn geboorteplaats is op de moskee na alles verwoest en is er niemand die hem (h)erkende. Toen werd Nederland definitief zijn vaderland en ging Tarawally zich daar pas echt thuis voelen, na een uitgerekte testperiode, een soort ‘rite de passage’, van zeven jaar. Werk, vrouw, kinderen volgden toen snel. Hij sluit af met de waterscheiding voor en na Pim, en slaagt erin daar een les uit te trekken die ook weer positief is: liever weten wat er bij de ander speelt dan dénken dat je dat weet. De dialoog, en respect voor de generaties, oud voor jong en jong voor oud, zijn essentieel.
In gesprek blijven
Sinds kort is Tarawally vaste columnist van het dagblad Trouw. Ook daarin probeert hij weer voorbij het wij-zijdenken te komen. Een eerder interview in dezelfde krant krijgt niet voor niets als kop: ‘bestrijd onrecht, doe het samen.’ Toch slaagde hij erin om gelijk met zijn eerste column reuring te veroorzaken, omdat hij schreef over een man ‘met een wit gelaat’ die geen ruimte wilde maken in het vliegtuig. Lezers voelden zich aangesproken en protesteerden tegen de karikatuur die hier geschilderd werd. Het tekent Tarawally dat hij vervolgens is gaan dineren bij een van de verontwaardigde lezers, en zich daar gevoelig toont voor wat hij heeft aangericht. Maar hij kan het uitleggen en al etend komen de man, zijn vrouw en de columnist via Zwarte Piet, Sierra Leone en de Surinaamse schoonzoon van het echtpaar toch tot elkaar. Het levert een groot stuk in de krant op, plus een aantal sprekende foto’s.
Steeds de nuance en het gesprek blijven zoeken. Dingen benoemen, duidelijk maar niet zo dat het een definitieve (onder)scheiding veroorzaakt. Tarawally heeft een mooie lijn te pakken, ik ben benieuwd hoe hij verder gaat!
Babah Tarawally, Gevangen in zwart wit denken. En hoe we kunnen ontsnappen. Utrecht: Uitgeverij Ten Have, 2018.