Vers van de pers: De solidariteit van de schok
In 2018 ontvangt de Tsjechische filosoof Jan Patočka (1907-1977) postuum de Spinozalens. Dennis de Gruijter is al lang gefascineerd door het denken en het leven van Patočka. In De solidariteit van de schok, dat binnenkort verschijnt bij ISVW Uitgevers, presenteert hij de veelzijdigheid en de actualiteit van Patočka’s gedachtegoed.
De natuurfilosofen verlangden naar inzicht in de archè, de ‘oergrond van de werkelijkheid’. Wie de archè grijpt, begrijpt het geheel. Vroege wijsgeren zoals Pythagoras en Empedocles hadden een zweem van goddelijkheid of droegen koninklijk purper, als teken van hun contact met het eeuwige. Maar wie het over de archè heeft, heeft het over metafysica. We weten dat dit begrip per ongeluk is ontstaan. Andronicus van Rhodos (1e eeuw v.Chr.) stelde voor het eerst het verzamelde werk van Aristoteles samen in aparte kennisgebieden. Hij plaatste de beschouwingen over werkelijkheid en archè achter de naturalistische werken. Metafysica betekent dus letterlijk datgene dat na de natuur(boeken) komt.
Dit betekent echter dat metafysisch denken ten grondslag ligt aan elke vorm van denken dat uitgaat van een onderscheid tussen schijn en realiteit. De natuurwetenschappen hanteren hetzelfde kader, of het nu gaat om theoretische wiskunde, astronomie of natuurkunde. Geen enkele wetenschapper accepteert onvoorwaardelijk wat hun zintuigen waarnemen. Zelfs als een kennisgebied zuiver empirisch is (zoals biologie of scheikunde), veronderstelt men in de praktijk een niet direct waarneembare wetmatigheid die met behulp van een methode moet worden ‘ontdekt’. Verder veronderstelt men dat de werkelijkheid uiteindelijk een samenhangend, rationeel geheel is. Wetenschappelijke vooruitgang wordt in sommige gebieden getoetst aan succes in de praktijk, maar in andere juist weer in hoeverre het in staat is dit samenhangende geheel te vatten in ‘een theorie van alles’, door sommigen wel ‘de droom van Einstein’ genoemd. Deze ‘unificatietheorie’ kent een zuiver metafysische dimensie: de ogenschijnlijke tegenstellingen in natuurkundige theorieën om te smeden naar één enkelvoudige verklaring.
Maar ja, vind maar eens een wetenschapper die toegeeft ook een metafysicus te zijn. Historisch gezien staan beiden op zeer gespannen voet. En vanuit het perspectief van Husserl is dat natuurlijk logisch: de crisis van de Europese wetenschappen zit hem in de reductie van de werkelijkheid tot een formeel schema dat vervolgens ‘echter’ wordt dan de waarneembare wereld. Alles wat niet objectief is, wordt als ‘louter subjectief’ van de hand gedaan: irrelevante nonsens. Dit betekent dat naast de twee eerder genoemde vormen van vergeten er nog een derde is: de wetenschap is vergeten dat het zelf een metafysisch project is.
Patočka vindt dit vergeten in de filosofie van Auguste Comte, die redeneert dat de geschiedenis zich ontvouwt in drie opeenvolgende fases: van religie naar metafysica naar wetenschap. Alles wat niet natuurwetenschappelijk is, is ‘niets meer dan metafysica’: achterhaalde manieren om kennis te ontwikkelen. Het is een vooruitgangsgeloof dat een beetje messianistisch aandoet, maar ook vandaag doorklinkt in de populaire wetenschap. Het lijkt alsof het predicaat ‘wetenschappelijk’ voldoende is om een bevinding overtuigingskracht te verlenen. Wie twijfelt aan een methode, onderzoek of bepaalde veronderstellingen krijgt al snel verwijten naar het hoofd geslingerd. Maar het dogmatisch gehalte van een discipline blijkt uit hoe goed die met kritiek om kan gaan.
Dit impliciete vooruitgangsgeloof is er zo ingesleten dat de wetenschap zichzelf als antimetafysisch beschouwt: het kan de werkelijkheid veel beter verklaren dan achterhaalde ‘rivalen’. Maar de wens de werkelijkheid als samenhangend geheel te verklaren bevestigt de eigen metafysische grondslag. Wie hoopt op een feitelijke, positivistische kennis met een universele betekenis begeeft zich in ‘het domein van de metafysica’.
Wie hoopt op een feitelijke, positivistische kennis met een
universele betekenis begeeft zich in ‘het domein van de metafysica’
Voor de wetenschap is de wereld zoals die aan mij verschijnt een probleem dat opgelost moet worden. Zo blijft ze gevangen in wat Patočka ‘het probleem van het geheel’ noemt: we ervaren de wereld als geheel maar kunnen die als geheel niet bevatten. Ook niet met een methode of model. De positieve wetenschappen verheffen de abstractie van de leefwereld tot norm maar dwingen zo alles dat nog niet ‘ontdekt’ is in een ‘realistische’ mal. In de wetenschapsfilosofie noemen we dit uitgangspunt ook wel de coherentietheorie, die stelt dat een feit ‘waar’ is als het coherent is met andere, eerdere bevestigde feiten. Maar ook in het geval van rivaliserende theorieën heeft de wetenschap regels opgesteld waaraan nieuwe ervaringen moeten voldoen om als ‘waar’ of ‘wetenschappelijk’ te worden gezien.
Dit leidt natuurlijk tot een vermagerd perspectief op de werkelijkheid. Er is immers niet zoiets als ‘de wetenschap’. Er zijn wetenschappers die veelal binnen de bubbels van hun eigen instituten en tradities werken. De dynamiek van wat we ‘de wetenschap‘ noemen, kunnen we sociologisch en politiek verklaren. Dat betekent niet dat wetenschappelijke bevindingen niet ‘waar’ of irrelevant zijn, maar dat ook ‘de wetenschap’ de werkelijkheid met gepaste bescheidenheid dient te benaderen. De grap is dat wetenschappers dat zelf vaak wel doen, maar dat populaire vertegenwoordigers van ‘de wetenschap’ maar wat graag opgaan in een cultuurstrijd tegen alles wat ‘irrelevante nonsens’ is, of het nu gaat om theologie, filosofie, sociologie, gender studies of andere gebieden die geen ‘objectieve methode’ volgen. Bovendien weet je dat het sciëntisme weer een opleving maakt als men voor de zoveelste keer meent dat dit keer religie, theologie en filosofie echt zullen gaan verdwijnen. Keer op keer blijkt dat dat niet het geval is, integendeel. Wellicht is dit nog steeds ‘de droom van Comte’.
Patočka beschrijft de verschillende manieren waarop het positivistische denken de metafysica probeert af te schaffen of op te schonen, van het strikte empirisme van de Wiener Kreis tot het logisch positivisme, dat stelt dat de taal alleen mag weergeven wat objectief gegeven is. Het gaat nu te ver om die allemaal in detail te gaan bekijken, maar deze pogingen komen samen in een verlangen naar een gesloten, conceptueel systeem: alles wat bestaat en gedacht kan worden komt samen in een nieuwe metafysica, die van ‘de menselijke overheersing’.
Patočka schetst hiermee een modern, technologisch humanisme waarin de mens alles aan zijn behoeften onderwerpt. Maar vergeet niet dat de mens in dit perspectief zelf ook een ding tussen de dingen is! We hebben ons effectief gereduceerd tot object tussen objecten, kracht tussen krachten, en ons zo geketend in ons eigen gesloten, conceptuele systeem. Onze manier van leven volgt de logica van het nut en we meten ons welzijn met een utilitaristische calculus die welvaart gelijkstelt aan welzijn. Een betekenisvol leven wordt steeds verder ontkleed tot een naakt voortbestaan, een innerlijk conflict waarin men zichzelf doodt om te kunnen leven. We leven in wat binnen de ecologie het Antropoceen heet.
Dennis de Gruijter, De solidariteit van de schok. ISVW Uitgevers, 2018