Utopia: de bloedeloze heilstaat
Het is één van die beklijvende scènes uit het tweede seizoen van The Tudors (2008). Wanneer Thomas More in de zomer van 1535 op een Londens schavot voor hoogverraad onthoofd wordt, valt zijn Roomse kruisbeeldje in een bloedplas die aanzwelt tot je hele televisiescherm donkerrood kleurt. De moralist More zou dit huiverbeeld fel afgekeurd hebben. Angst voor bloedlust is een terugkerend thema in zijn Utopia dat 500 jaar geleden verscheen. Hoewel die afschuw minder in het oog springt dan de weerzin voor hebzucht, die dankzij het verbod op persoonlijk bezit in zijn communistische heilstaat verdwijnt, maakt ze toch deel uit van More’s utopische formule: bouw een samenleving zonder wreedheid en eigendom en je krijgt de hemel op aarde.
Tekst: Jan Verplaetse
Wreedheid roei je kennelijk uit door alle contact met bloed te vermijden. Het slachten van dieren – want Utopia is geen vegetarische gemeenschap, al is er wel een veganistische sekte – gebeurt er door slaven en niet door burgers die hun natuurlijke zachtmoedigheid zouden verliezen. Voor het voeren van oorlog, mocht dit al nodig zijn want Utopiërs kopen hun vijanden liever om, huren ze de Zapoleten in; een ruig, ruw en woest volkje dat niets liever doet dan bloedvergieten. Hun gewelddadige dood dient een dubbel doel. Hoe feller de strijd, hoe minder vijanden én hoe minder er van dat barbaars gespuis overblijft. In Utopia is de jacht verboden, evenals het offeren van dieren want God schept geen behagen in moord en bloed. De doodstraf zonder welke Utopia niet kan bestaan, zoals voor burgers die erotisch geluk buiten het huwelijksbed zoeken, is het voorrecht van de vorst en een handvol magistraten. De hogepriesters hebben dit bloedrecht niet. Wel ligt het in hun macht om oorlogen niet in massacres te laten afglijden. Laten de Zapoleten het afweten en moeten de Utopiërs zelf vechten, dan smoren die priesters elke bloedlust, ook die van de wrede vijand, in de kiem.
Waar haalde More die radicale bloedaversie vandaan? Minder wreedheid en meer zachtmoedigheid zijn nobele doelen, maar waarom staat bloedcontact beide in de weg? Worden chirurgen onvermijdelijk sadisten? Zijn slagers automatisch seriemoordenaars? Ondanks het zichtbare bloed waren heidense dierenoffers serene plechtigheden, geen geweldsorgiën. Vanwaar die fantasie dat bloedcontact wreedheid opwekt? Een niet zo overtuigende verklaring is dat More Utopia zag als een aards paradijs. In die tijd waren nogal wat mensen ervan overtuigd dat de Hof van Eden – of enkele perceeltjes ervan – zich nog ergens op aarde bevond. Die goed verborgen tuin was van oudsher een bloedeloze wereld zonder slacht, jacht of geweld. Wolf en lam graasden lieflijk naast elkaar en de leeuwen aten er hooi net als runderen. Pijn was er onbestaande. Je kon je zelfs niet prikken aan een sparrennaald. Imiteerde Utopia die mythische bloedeloze plek? Die visie is moeilijk vol te houden. Utopia is geen paradijs want je moet er hard werken in uniforme werkkledij die je naakte lichaam bedekt. Ook is misdaad er geenszins uitgeroeid. Straffen en rechters blijven er noodzakelijk. Van een samenleving die slaven in dienst heeft en de doodstraf voor bepaalde misdrijven oplegt, kun je niet beweren dat het een aards paradijs is. Zo ideaal was Utopia ook weer niet.
Een meer gewaagde verklaring bieden Frank en Fritzie Manuel in hun onvolprezen Utopian thought in the Western World (1979). Ze suggereren het heel voorzichtig, maar ze vermoeden dat More met een persoonlijkheidsstoornis kampte die naar sadisme neigde. Utopia bood alles wat More’s eigen karakter niet bood. Terwijl die heilstaat uitblonk in godsdienstvrijheid, ging More fanatiek tekeer tegen protestantse ketters. Zelf organiseerde hij raids op Duitse boekhandelaars die Bijbelvertalingen verkochten. Of werd hij ervan beschuldigd dat hij protestantse kinderen in zijn eigen Londense tuin zweepslagen gaf. More stond bekend als een gevreesde rechter die frequent van zijn rechterlijk macht gebruikmaakte om moordenaars, dieven maar ook ketters ter dood te veroordelen. Niet alleen voor andermans fouten was hij onverdraagzaam, hij was dat ook voor zijn eigen zonden. More onderwierp zich gewillig aan christelijke zelfkastijding. Vol afschuw over zijn zwakheden trok hij een schurend boetekleed aan en sloeg hij zichzelf met een zweep gemaakt van geknoopte touwen. In werkelijkheid was de Engelse humanist een passionele flagellant die vocht tegen zijn duister alter ego. Bloed speelde hierin een cruciale ofschoon ambigue rol. Het wakkerde zowel zijn gewelddadige passies aan als bracht die tot bedaren. Maar omdat bloed hem altijd weer confronteerde met die onfraaie karaktertrek leek een algemeen contactverbod met bloed de ultieme oplossing. Omwille van die persoonlijke pathologie werd Utopia een bloedeloos eiland.
Waar haalde More zijn radicale bloedaversie vandaan? Minder wreedheid en meer zachtmoedigheid zijn nobele doelen, maar waarom staat bloedcontact beide in de weg? Worden chirurgen onvermijdelijk sadisten? Zijn slagers automatisch seriemoordenaars?
De Manuels halen die biografische gegevens zo voorzichtig aan, alsof ze wilden zeggen: hecht er vooral niet te veel waarde aan. De freudiaanse speculatie dat More’s speelse maar dikwijls ook bijtende humor het kanaal was waarlangs hij zijn neurotische karakter sublimeerde, verstoppen ze diep in een voetnoot. Van deze psychologische verklaring hoeven we dus niet veel te verwachten.
Waar komt zijn bloedaversie dan wel vandaan? Wel, we weten dat More erg goed vertrouwd was met het werk van Augustinus. Ergens in zijn Belijdenissen vertelt de kerkvader het verhaal over zijn discipel Alypius die met vrienden naar de Romeinse gladiatorenspelen meegaat. Wanneer hij het bloed van gedode mensen en dieren ziet vloeien, belandt hij in een roes en ‘verheugde hij zich in het misdadige gevecht en bedronk zich aan bloedig genot.’ Lang voor More was het idee dat bloed een gevaarlijk toxisch effect had al een literair cliché. Bloedcontact vergiftigt onze moraliteit. Mogelijks nam More dit cliché van Augustinus over en radicaliseerde hij die bloedhuiver tot een fundament van zijn ideale samenleving. Het cliché bleek onuitroeibaar. In hedendaagse antivleesboeken, zoals Eating animals (2009) van Jonathan Safran Foer, vind je nog steeds dat slachthuisbloed slachters agressief zou maken. We weten dat dit niet waar is. Maar het idee is aantrekkelijk omdat het eenvoudig is. Schakel contact met bloed uit en de mens is niet langer een wolf voor de andere. Eenvoud is de kracht maar ook de misleiding van elke utopie.
Jan Verplaetse is auteur van Bloedroes. Over onmodern geluk (Amsterdam: Nieuwezijds, 2016).
Nieuwsgierig? Bekijk hier hoe Jan zijn boek presenteert, of hier een uitgebreid interview met Jan over Bloedroes.