Het tikkende klokje thuis
Ze is zelf een achterblijver, Marli Huijer, onze Denker des Vaderlands. Met Achterblijven beoogt ze niets minder dan een nieuwe filosofie voor een grenzeloze wereld om te laten zien hoezeer het verschijnsel achterblijven is veranderd. Ze betoogt dat de houding van de Europeanen ten opzichte van de vluchtelingen slechts te begrijpen is vanuit het opkomen en verdwijnen van de achterblijver.
Tekst: Marieke Veen
Achterblijven is saai. Volgens Marli Huijer identificeren we ons liever met wereldreizigers dan met thuisblijvers. In Achterblijven. Een nieuwe filosofie voor een grenzeloze wereld breekt ze een lans voor de achterblijvers die de materiële, sociale en politieke cultuur in stand houden en tevens zorgdragen voor de opvang van nieuwkomers. Tegelijkertijd pleit ze voor een rechtvaardige verdeling van wereldwijde mobiliteit en een verplichte belasting van beweeglijke Europeanen voor zowel de gemeenschap die ze verlaten als voor de lokale materiële cultuur waarin zij (tijdelijk) verblijven.
Zwaaiend versus rouwend achterblijven
Tussen 1800 en 1960 was Europa een emigratiecontinent. Armoede, economische crises, vervolging en aanlokkelijke verhalen over de nieuwe wereld motiveerden mensen te vertrekken. Rond 1914 verbleef ruim een kwart van de Europeanen elders, terwijl immigratie naar Europa pas na de Tweede Wereldoorlog op gang kwam.
Inmiddels hebben technologische en economische ontwikkelingen de positie van zowel vertrekkers als achterblijvers veranderd. Terwijl emigratie vroeger definitief was, reizen beweeglijken met de huidige vervoersmiddelen gemakkelijk heen en weer en staan ze voortdurend met achterblijvers in contact via sociale media. Deze wereldwijde gelijktijdigheid en ‘gelijkruimtelijkheid’ vereist volgens Huijer een nieuwe visie op achterblijven.
Van oudsher beschouwen we de achterblijver als antiheld, de verliezer die stilstand en achteruitgang symboliseert en moet omgaan met het gat dat de vertrekkers achterlaten. Emigranten daarentegen zijn avontuurlijk, zelfbewust en in staat hun dromen te verwezenlijken.
Huijer beschouwt achterblijven echter als een menselijke conditie naast geboortelijkheid en sterfelijkheid. Daarmee maakt ze van elk mens een achterblijver. De angst om alleen achter te blijven maakt ons kwetsbaar waardoor we gericht zijn op de relatie met de ander. Deze gerichtheid bepaalt ons bestaan. Het gaat niet langer om de eigen eindigheid, het Sein-zum-Tode zoals Heidegger beweert, maar om de eindigheid van de ander, het zijn-om-achter-te-blijven. Dit geldt natuurlijk voor elk mens, overal en door de eeuwen heen, en daarmee is dit achterblijven na verlies van een totaal andere orde dan het achterblijven na emigratie van geliefden waar Huijer haar boek op baseert. Zoals ze zich eerder in het boek terecht afvraagt: “Hoe kun je rouwen om de afwezigheid van iemand die elders op de aarde aanwezig is?” Het is onduidelijk waarom ze Heidegger erbij haalt en zijn stelling ombouwt, aangezien rouwend achterblijven na verlies vervolgens als een losse draad in haar betoog blijft hangen.
Bronnen van (on)beweeglijkheid
Wereldwijd emigreert slechts drie procent van de mensen. Universele bronnen van (on)beweeglijkheid zijn volgens Huijer technologische, economische, sociale en politieke ontwikkelingen. Een andere bron is ons DNA dat zich aanpast aan de omgeving waardoor onze beweeglijkheid veranderlijk is. Kant legt de bron buiten de mens omdat deze onderworpen is aan de doelmatigheid van de natuur.
Na deze bronnenbeschrijving constateert Huijer: ‘De liefde voor thuis wint het bij het overgrote deel van de mensen van de liefde voor de beweeglijkheid’. Deze constatering maakt pijnlijk duidelijk dat haar betoog hapert. Immers waar mensen allesbehalve uit liefde voor beweeglijkheid vluchten voor oorlog, honger en ellende is er slechts sprake van liefde voor het (over)leven, desnoods in beweging en alles achterlatend wat je liefhebt. Niet de liefde voor de beweeglijkheid is dan de bepalende factor, maar de liefde voor het leven. De vluchteling is onmogelijk te vergelijken met de westerse emigrant en de achterblijvende verwanten van de vluchtelingen hebben problemen die ze graag zouden inruilen voor de problemen van de westerse (achter)blijvers.
‘De liefde voor thuis wint het bij het overgrote deel van de mensen van de liefde voor de beweeglijkheid’. Maar waar mensen allesbehalve uit liefde voor beweeglijkheid vluchten voor oorlog, honger en ellende, is er slechts sprake van liefde voor het (over)leven.
Huijer concludeert vervolgens op basis van de bronnen van beweeglijkheid dat het een keuze van de moderne mens is om al dan niet te vertrekken afhankelijk van zijn begeerte, gestuurd door technologische, economische, sociale en politieke factoren in het thuisland vergeleken met deze factoren elders. Westerse emigranten en vluchtelingen laat ze gezamenlijk door deze open deur vertrekken.
Ballonnetjes
Terwijl we ‘beweeglijkheid’ waarderen en er positieve eigenschappen aan verbinden, kunnen alleen de welgestelden met behoud van ‘hun thuis’ vertrekken. De verantwoordelijkheid voor het in stand houden van de lokale materiële cultuur en de sociale en politieke gemeenschap, die nodig zijn om de opvang en integratie van nieuwkomers te garanderen, laten ze volgens Huijer over aan de achterblijvers. Deze dragen het stigma van falen en armoede, maar conserveren, restaureren en vernieuwen ondertussen de gemeenschap, zorgen voor de hulpbehoevenden en vangen nieuwkomers op.
Die verantwoordelijkheid zet druk op de benodigde gastvrijheid bij de achterblijver en levert spanning op. Daarnaast ziet Huijer een gevaar in de superieure houding van blijvers ten opzichte van nieuwkomers. Ze pleit daarom voor ‘die vormen van gemeenschappelijkheid die noodzakelijk zijn om nieuwe mensen te kunnen opnemen in de politieke gemeenschap’. Deze oproep is, in andere bewoordingen, al vaak gedaan waardoor de tijd rijp lijkt om er handen en voeten aan te geven.
De vraag is of de ‘onbeweeglijkheid’ van achterblijvers hun gevoel bepaalt dat ze gedwongen zijn hun woonplek, werk en sociale voorzieningen te delen met nieuwkomers. Meer waardering voor hun conservatie van de politieke en materiële cultuur zou de spanning verminderen. Zo’n opmerking lijkt een open deur, vergelijkbaar met: ‘Als we migranten meer waarderen wordt de vreemdelingenhaat minder.’ Het probleem is vooral hoe we dat voor elkaar krijgen.
De wereldwijde ongelijke verdeling van welvaart en beweeglijkheid neemt toe door het sluiten van de Europese buitengrenzen. Deze tweedeling tussen beweeglijken en onbeweeglijken veroorzaakt spanning welke volgens Huijer verdwijnt als we het belang van thuisblijvers waarderen. Een ‘tijdelijk-afwezig-belasting’ draagt volgens haar bij aan het behoud en de vernieuwing van de achtergebleven en de te bezoeken lokale omgeving. De vraag is of de kosten van de inning ervan tegen de baten opwegen en of het afkopen van verantwoordelijkheid als lid van een gemeenschap een goede oplossing is voor het in stand houden van de bestaande cultuur.
Huijer stelt dat ‘het zo zou kunnen zijn dat in een niet zo verre toekomst alle Europeanen zich vrij gemakkelijk over de wereld bewegen, terwijl niet-Europeanen (…) alleen definitief kunnen emigreren.’ Het lijkt onrealistisch dat over niet al te lange tijd álle Europeanen beweeglijk zijn. Toch vindt ze om die reden dat Europa zich moet inzetten voor een wereldwijde aanpak om een leefbare en rechtvaardige verhouding te realiseren tussen beweeglijkheid en onbeweeglijkheid en tussen mobiliteit en gehechtheid zodat zoveel mogelijk mensen zich tijdelijk in andere landen kunnen vestigen zonder hun thuis op te geven. Pas als Europa migratie toestaat voor de totale wereldbevolking, arm en rijk, zo betoogt ze, en ‘na drie of vijf jaar’ deze mensen dezelfde rechten geeft als de gevestigde bevolking komt een wereldwijde, sociaal rechtvaardige verdeling van beweeglijkheid en gehechtheid dichterbij. Wereldwijde mobiliteit brengt haar bij een van haar uitgangsvragen: wat als iedereen op drift raakt? Ze komt er niet op terug.
Invuloefening
Wat is vernieuwend en niet voor de hand liggend in haar ‘nieuwe filosofie voor een grenzeloze wereld’? Huijer verwoordt het belang van achterblijvers voor het in stand houden van de gemeenschap en beschouwt de waardering die zij hiervoor ontberen als een belangrijke factor in de houding van Europeanen tegenover vluchtelingen. Het in één adem noemen van achterblijvers en Europeanen veronderstelt dat alle Europeanen achterblijvers zijn. Huijer bedoelt ongetwijfeld de onbeweeglijke Europeanen met weinig middelen en mogelijkheden om de realiteit te ontvluchten die genoodzaakt zijn nieuwkomers op te vangen. Deze achterblijvers kennen we echter al als ‘de sociaal economisch minder bedeelde Europeanen.’
Het is bovendien de vraag of de ‘onbeweeglijkheid’ van achterblijvers hun houding tegenover vluchtelingen bepaalt of hun gevoel dat ze gedwongen zijn hun woonplek, werk en sociale voorzieningen te delen met nieuwkomers. Meer waardering voor hun conservatie van de politieke en materiële cultuur zou de spanning verminderen. Zo’n opmerking lijkt een open deur, vergelijkbaar met: ‘Als we migranten meer waarderen wordt de vreemdelingenhaat minder.’ Het probleem is vooral hoe we dat voor elkaar krijgen. De oplossingen gekoppeld aan mobiliteit en waardering die Huijer voorstelt, zijn ballonnetjes die leeg lopen zonder ze door te prikken.
Marli Huijer, Achterblijven. Een nieuwe filosofie voor een grenzeloze wereld. Boom, 2016