Stof tot avontuur
Giorgio Agamben geldt als een van de grote namen van de hedendaagse Europese wijsbegeerte. Zijn plek in het pantheon veroverde de Italiaanse denker met zijn politiek-filosofische werk Homo Sacer. Minder bekend is dat hij er voor zijn doorbraak al een leven als taalfilosoof op had zitten. Hoe avontuurlijk en eigenzinnig de taalfilosofie van Agamben is, blijkt in Idee van het proza, dat nu voor het eerst in Nederlandse vertaling is verschenen. Maar wie dit avontuur wil volgen, kan maar beter zijn huiswerk gemaakt hebben.
Tekst: Mark Leegsma
Wat is een idee? Wanneer een schijnbaar inzichtrijke gedachte in ons opborrelt over hoe iets in elkaar zit, en eventueel over wat ons derhalve te doen staat, dan zegt de spreektaal dat we ‘een idee hebben’. In die alledaagse betekenis ligt besloten dat een idee van een voorwerp of persoon, gebeuren of situatie de ware aard blootlegt, en niet zomaar een mening of beeld, maar het ding zelf. Daar staat tegenover dat een idee geacht wordt ergens in op te komen, in de geest bijvoorbeeld of, hedendaags uitgedrukt, in het brein.
De voorstelling van zaken die de spreektaal daarmee impliceert, roept onvermijdelijk de vraag op hoe de twee aspecten van het idee – aan de ene kant van de werkelijkheid zelve, aan de andere kant als mogelijke manifestatie daarvan in iemands hoofd – met elkaar verbonden zijn. Het is niet overdreven te stellen dat de moderne filosofie al meer dan één gebit versleten heeft aan het probleem hoe binnen en buiten, werkelijk en mogelijk zich nou tot elkaar verhouden. We zouden zelfs kunnen zeggen dat de intellectuele tandartskosten zo uit de klauwen liepen dat het idee van het idee zelf uit de gratie is geraakt. Een idee, klinkt dat in onze pragmatische tijden inderdaad niet als hersenspinsel, fanatisme en onheil waar we maar beter met een grote boog omheen kunnen lopen?
Avontuur van de bemiddeling
En dan komt de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben (1942) aan met Idee van het proza. Waarom moet Agamben dat verdraaide woord zo nodig oprakelen? Waar is het goed voor om nog meer zout in de wonde te strooien? Het eerlijke antwoord op die vragen luidt dat Agamben zelf daar in alle toonaarden over zwijgt. Sterker nog, hij kiepert de lezer zo in het diepe – wat diezelfde lezer ironisch genoeg een eerste houvast geeft. Agambens tekst plaatst zich namelijk in een traditie van filosofische werken die ervan afzien van tevoren een methode te verschaffen, niet om willens en wetens zo duister en moeilijk mogelijk te doen, maar juist om de lezer geen rad voor ogen te draaien.
‘Een idee is het gebeuren van de waarheid van taal als mogelijkheidsvoorwaarde van mededeelbaarheid’
Wat is er volgens filosofen die in deze traditie werken aan de hand? Het idee (daar heb je dat woord weer) van een methode die van tevoren te geven en vervolgens op alle feiten van toepassing zou zijn, grofweg zoals Descartes het zich voorstelde, is volgens hen de illusie bij uitstek, omdat een dergelijke algemeenheid een eenvormige, eensluidende ‘stof’ veronderstelt, een filosofische eenheidsworst, maar of die vlieger opgaat, is nu net het hele eiereten. De filosofen in kwestie brengen daartegen in dat de stof of het medium waar een zogenaamd algemene methode in gedijt slechts geldig en beschikbaar is als eindresultaat van een avontuurlijke bemiddeling van de nog ongetemde, elkaar tegensprekende feiten van die stof zelf. Daarom zit er niets anders op dan schijnbaar op de bonnefooi dat alles maar te ondergaan. Niet voor niets schreef Hegel in het beruchte voorwoord tot zijn Fenomenologie van de geest dat zo’n voorwoord in een filosofisch werk gedoemd is de plank mis te slaan. Vandaar de antimethode die de lezer zonder pardon in het sop van de filosofische speculatie gaar laat koken.
Ideeënrijkdom
Dit vooruitzicht maakt de hele onderneming er allicht niet aantrekkelijker op, wat voor Agambens Idee van het proza weinig goeds lijkt te beloven. Toch is dit boekje de moeite van de onderdompeling waard, en wel omdat door de 33 ‘Ideeën’ heen die er de inhoud van vormen Agamben antwoord geeft op de vraag wat een idee is, niet zozeer door het te definiëren als wel door het te laten gebeuren of liever gezegd op te voeren. Want een idee is voor hem in de eerste plaats het gebeuren, niet van deze of gene waarheid in het bijzonder, maar van de waarheid van taal als mogelijkheidsvoorwaarde van mededeelbaarheid, ‘taal in het algemeen’ om met Walter Benjamin, wiens werk Agamben in het Italiaans vertaalde, te spreken. Die waarheid is gegeven noch gegarandeerd; ze moet ons maar overkomen, als een bliksemschicht die de duistere nacht even gauw verlicht als ze weer verdwijnt. Hierin valt het avontuur door de wilde stof heen te herkennen. Daar komt nog bij dat, aangezien er niet één monolithische mededeelbaarheid is (net zo min als er een definitieve methode bestaat), Agamben een hele rijkdom aan verschillende ideeën onderscheidt: van de liefde en van de macht, van de schaamte en van het zwijgen, van de muziek en, niet te vergeten, van het proza zelf.
De ironie van een tekst als Agambens Idee van het proza is dat, hoewel ze de lezer onmiddellijk in het diepe wil gooien, ze zelf sterk leunt op de hierboven geschetste traditie. De vraag is hoe onmiddellijk een leeservaring dan nog kan zijn. Natuurlijk is het mogelijk het boek te nemen voor de verzameling ‘filosofische miniaturen’ die de flaptekst ervan maakt, maar of de lezer van zo’n esthetische benadering veel wijzer wordt valt zeer te bezien. De waarheid is dat Idee van het proza zijn ideeënrijkdom pas prijsgeeft als de lezer wel beslagen ten ijs komt, wat wil zeggen: met de nodige voorkennis van de moderne wijsbegeerte, vooral van de reeds genoemde Hegel, alsook van Heidegger en Benjamin. Want anders heeft de lezer van Agambens avontuur, hoe spannend dat ook mag zijn, simpelweg geen idee.
Giorgio Agamben, Idee van het proza. Vertaald door Ineke van der Burg, Amsterdam: Boom, 2019.