Spengler: een filosoof van ijzer
Met veel bombarie werd dit najaar de Nederlandse vertaling van Spenglers Der Untergang des Abendlandes gepubliceerd. Florian Jacobs verbaasde zich erover dat een zijns inziens achterhaald boek zo in het zonnetje werd gezet en dat daarbij bovendien waardevolle denkers als Mann en Wittgenstein op zijn zachtst gezegd incompleet werden geciteerd. In onderstaand artikel beschrijft hij Spengler in zijn tijd en gaat hij bij de oorspronkelijke bronnen te rade.
Tekst: Florian Jacobs
In de herfst van 1918 publiceerde een schoolmeester uit München een boek dat zou uitgroeien tot een van de invloedrijkste in het Europa van na de Eerste Wereldoorlog. Der Untergang des Abendlandes had hij al voltooid in 1914, maar de oorlog deed hem wachten met publiceren. Oswald Spengler had geen beter publicatiemoment kunnen kiezen. Het Duitse Keizerrijk stond aan de rand van de afgrond: het land was vrijwel failliet en alle hoop op een goede afloop van de oorlog was verdwenen. Spenglers apocalyptische boek sloeg aan bij de mineurstemming en zette de toon voor het cultuurpessimisme van de naoorlogse jaren.
Zoals twee plus twee vier is, zo zal Europa de komende eeuwen
verzinken in een beklagenswaardig jammeren bovenop de eigen ruïnes
Der Untergang des Abendlandes. Een titel als de misthoorn van een zinkend schip. Een onderwerp van formaat – ondergang – en een genitivus die aangeeft wat er verloren gaat: het avondland. We bevinden ons pats-boem in de tijd van culturele opposities: het avondland, Europa, staat tegenover het morgenland: het oosten, Azië. Mijn spellingscorrector vindt overigens dat de titel van Spenglers hoofdwerk al een achterhaalde indruk maakt: avond- en morgenland krijgen allebei een rode streep. Die begrippen staan niet in het woordenboek.
Moderne apocalypse
Een paar feiten: Oswald Spengler werd geboren in 1880. Hij groeide naar eigen zeggen op in een huis vol ‘Germaanse grootheden’: Wagner, Nietzsche, dat waren de denkers en schrijvers waarmee de jonge Spengler zich omgaf. De beoogde academische carrière werd een flop en Spengler werd leraar op een middelbare school. Na de dood van zijn moeder stelde een kleine erfenis hem in staat zich aan het schrijven te wijden. Dit resulteerde voornamelijk in Der Untergang des Abendlandes, een werk dat Spengler naam en faam bezorgde. Spengler werd zo beroemd dat men drie dagen moest wachten alvorens hem te kunnen spreken. In de jaren na 1918 schrijft Spengler door en geeft hij veel lezingen. Het tweede deel van Der Untergang des Abendlandes volgt in 1922, net als minder bekende boeken over de Duitse cultuur. Hoewel de nationaalsocialisten eerst zeer onder de indruk waren (en Spengler in 1932 op Hitler stemde), raakten Spengler en de nazi’s later teleurgesteld in elkaar. Toen Spengler in 1936 stierf, mocht zijn naam al geruime tijd niet meer op de radio worden genoemd.
Thomas Mann noemde Spengler een fatalist,
iemand met wiens ijzeren geschiedenismaterialisme
vergeleken Marx een idealistisch blauwe lucht schetst
Der Untergang des Abendlandes is het verhaal van de mensheid en haar beschavingen. Acht beschavingen – Spengler noemt die culturen – heeft de wereld gekend, en allemaal kenden zij een soortgelijke rise and fall. Hoewel hun opkomst en ondergang gelijkmatig verliepen, stonden de culturen nooit in contact met elkaar. Europa is een van die culturen, de avondlandcultuur, en is aan zijn ondergang begonnen. Onze cultuur, zo voorspelt Spengler, zal net als bijvoorbeeld het Romeinse Rijk uitmonden in een civilisatie (nog zo’n culturele oppositie die bon ton was – Kultur versus Zivilisation), waarin ons slechts de resten van ons culturele verleden omringen. Dit alles stelt Spengler vast met een onomkeerbare zekerheid. Zoals twee plus twee vier is, zo zal Europa de komende eeuwen verzinken, eerst in een eigen Periode van de Strijdende Staten, dan in een beklagenswaardig jammeren bovenop de eigen ruïnes. Spengler vertelt bovendien in een grove stijl die geen ruimte voor bezinning laat: er moet een Groot Verhaal door de strot van de lezer worden geramd. Ik nodig de lezer uit om Der Untergang des Abendlandes op een willekeurige bladzijde te openen en even te lezen. Is het proza niet tegelijkertijd meeslepend en beangstigend? Vliegen de soundbites u niet om de oren, lijkt het niet alsof de ruige pennenstreken over de geschiedenis toch enigszins raak treffen? Het is een Groot Verhaal, een moderne apocalypse, een epos van de onontkoombare vernietiging dat meesleept zoals alleen een demagoog dat voor elkaar krijgt.
Vandaag de dag treffen we Spengler noch in literatuurgeschiedenissen, noch in geschiedenissen van de filosofie aan. Slechts in boeken over cultuurgeschiedenis vinden we zijn naam. Ludwig Wittgenstein had Spengler al zo ingeschat: hij liet weten dat het boek vooral iets zei over de tijd waarin het werd gepubliceerd. Men was bang voor bolsjewistische spoken uit het oosten, voor het verdwijnen van de bekende wereld. De filosofie vond Wittgenstein waardeloos en de details in Spenglers geschiedenistheorie vertrouwde hij niet. Spengler had een kort boek moeten schrijven, zo zei Wittgenstein, want de krachtig opgeschreven samenvattingen van meerdere culturen vond hij wel meesterlijk.
Afbraakkunst
Ook Thomas Mann liet zich eerst overdonderen. Ja, hij raadde het werk in 1919 nog aan voor de Nietzsche-Preis, een prijs die de zus van, Elisabeth, had uitgeschreven. Ja, in Über die Lehre Spenglers, een artikel dat in 1924 in de Allgemeine Zeitung verscheen, noemde hij Spenglers werk een intellectuele roman, een modern genre waarin filosofische kritiek en de verbeelding van de dichter versmelten. Maar in datzelfde artikel, dat vernietigende pretenties heeft, zag Mann ook het gevaar van een ‘morfologie van de geschiedenis’: hij noemde Spengler een fatalist, iemand met wiens ijzeren geschiedenismaterialisme vergeleken Marx een idealistisch blauwe lucht schetst. Mann betitelde Spengler tot defaitist van de mensheid, iemand die de moed verloren heeft. Het wordt nog erger: Spengler is een heimelijke conservatief die in de ondergang van hetgeen hij adoreert, de oude Europese cultuur, de ondergang van alles ziet. Spengler zelf is, zo besluit Mann zijn artikel, de zo gevreesde Zivilisation die hij als het einde van alle Kultur ziet, iemand die mopperend ruïnes beweent. Het is een meesterlijk staaltje afbraakkunst dat Mann in dit artikel bij elkaar bokst. Hij rekent af met de apologeten van de wanhoop die Duitsland bevolkten na de Eerste Wereldoorlog. Het is een artikel dat ik iedereen aanraad om te lezen, niet alleen degenen die aan Spengler willen beginnen. Het is een artikel waarvan ik hoop dat de uitgeverij van de Nederlandse vertaling er niet alleen het rooskleurigste uit plukt om de eigen Ondergang op te krikken, maar dat zij het ook wil vertalen, zodat de lezer niet alleen de hele Spengler, maar ook de hele receptie van het dubieuze werk tot zich kan nemen. Mann laat immers meedogenloos zien dat een boek als dat van Spengler onmogelijk een klassieker kan zijn: de mensheid heeft behoefte aan boeken die ons aansterken, niet aan een moloch die ons verder onderdompelt in ondergangsstemming.
Florian Jacobs is, naast redacteur van ISVW Uitgevers, filosoof, germano- en slavofiel en dichter. Bij ISVW Uitgevers verscheen eerder dit jaar zijn dichtbundel Zwaan en zang.