De serie kleine boekjes – grote inzichten
De serie ‘Kleine boekjes – grote inzichten’ telt inmiddels vijftien edities. Iedere editie bestaat uit een toegankelijke weergave van een iconisch werk van een invloedrijke denker. Geen van de boekjes tellen meer dan honderd bladzijden, en elke editie wordt door iemand anders geschreven. Dat is maar goed ook. Juist door specialisten in te schakelen blijft het niveau constant hoog.
Pocket-sized feminisme – voor wie niet van huiswerk houdt
‘Je wordt niet als vrouw geboren, je wordt tot vrouw gemaakt.’ Zo luidt de bekendste zin uit het grensverleggende De tweede sekse (1949) van Simone de Beauvoir. In De kleine De Beauvoir weet Marja Vuijsje haar lezers moeiteloos te overtuigen van het belang van dit baanbrekende werk. In Nederland is de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen gegroeid – we zijn daardoor zelfs elf plaatsen gezakt op de wereldranglijst over genderongelijkheid. Hoog tijd om De Beauvoir er weer bij te pakken.
Tekst: Janneke Adema
Eigenzinnig
Net zoals bij de andere boekjes uit de serie wordt in De kleine De Beauvoir eerst de context geschetst. Hierin zet Vuijsje uiteen wie Simone de Beauvoir nou eigenlijk was, hoe De tweede sekse tot stand kwam, en hoe die werd ontvangen. De Beauvoir werd traditioneel katholiek opgevoed, maar brak als tiener met haar geloof. Ze ging studeren aan de Parijse Sorbonne, waar ze Jean-Paul Sartre leerde kennen. Met hem ging ze een open relatie aan, iets wat in die tijd (1929) ongekend was. Ze bleef expres ongehuwd, en leefde hetzelfde vrije leven als haar mannelijke collega-intellectuelen. Ze had een hekel aan huishouden en zette naar het schijnt nooit haar eigen koffie.
Een feminist van de tweede golf
Toen Marja Vuijsje zich in 1976 als zestienjarige aansloot bij de feministisch socialisten was De tweede sekse het eerste dat ze las. Ze heeft het nog steeds in haar boekenkast staan. In 2008 maakte ze furore met haar eerste boek: Joke Smit. Biografie van een feministe, dat genomineerd werd voor de Libris Geschiedenis Prijs en de Erik Hazelhoff Biografieprijs. Vuijsje weet veel van De Beauvoir, zoals blijkt uit de iets te lange, tweedelige introductie. Ze merkt over de werken van De Beauvoir op dat haar romans makkelijker zijn dan De tweede sekse, dat ‘toch vaak als huiswerk wordt beschouwd’. Dit is duidelijk iets wat ze probeert te vermijden in De kleine De Beauvoir. Over het algemeen lukt dit zeker, maar als ze na een tijdje begint op te sommen waar de Française allemaal op staatsbezoek is geweest wordt het verhaal een brij. Je merkt dat je je aandacht verliest en dat je sommige alinea’s een paar keer moet lezen. Huiswerk dus.
Een kritische noot?
Gelukkig herpakt ze zich in de rest van het boek. Vuijsje maakt van een dikke pil een overzichtelijk en vlot verhaal. Ik kan De kleine De Beauvoir zeker aanraden aan iedereen die al een tijdje naar het achthonderd pagina’s tellende boekwerk op haar boekenplank staart. De inhoud is filosofisch niet heel diepgaand, maar dat is niet erg. Vuijsje bespreekt per hoofdstuk niet alleen de inhoud, maar ook hoe die met de rest van het boek samenhangt en hoe we er vanuit het heden naar kunnen kijken.
De enige kritische noot van Vuijsje komt voort uit de bespreking van het hoofdstuk ‘De lesbische vrouw’. Volgens De Beauvoir is homoseksualiteit bij vrouwen een resultaat van seksuele frustratie; het is een fase die voorbij hoort te gaan. Hoewel we in de rest van De kleine De Beauvoir nauwelijks een kritische noot vinden, kon Vuijsje deze opvattingen natuurlijk niet zomaar links laten liggen. Ze verwijst resoluut maar respectvol naar de kritiek die De Beauvoir op deze bewering heeft gekregen, en weet haar duidelijk te onderscheiden van De Beauvoirs ideeën die nog wel de spijker op zijn kop slaan. Zoals wanneer De Beauvoir het heeft over gelijke kansen op de arbeidsmarkt.
Honderd jaar
Volgens De Beauvoir is werken een belangrijke voorwaarde om jezelf te kunnen beschouwen als een autonoom handelend subject. Zelfs slecht of onbetaald werk kan hiervoor zorgen. De onafhankelijkheid die een baan met inkomen geeft, zorgt voor een gevoel van eigenwaarde. Helaas was en is het zo dat ook vrouwen met banen vaak verantwoordelijk blijven voor het huishouden en er overal nog steeds glazen plafonds bestaan. Het gaat naar schatting nog honderd jaar duren voor we de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen hebben weggewerkt, maar met De tweede sekse in de hand moet het lukken.
De grote Huizinga – De renaissance van klassiekers uit het interbellum
Johan Huizinga had een talent voor openingszinnen. Hij was namelijk, naast historicus, antropoloog, biograaf en cultuurcriticus, vooral een hele goede schrijver. ‘Iedere tijd smacht naar een schoonere wereld,’ zo opent hij hoofdstuk II uit Herfsttij der Middeleeuwen (1919). Gebruik van alliteratie als geen ander. Elk geschreven werk, van zijn beroemde Herfsttij tot aan zijn kritische Geschonden Wereld (1945), heeft bovendien niet enkel literaire, maar ook filosofische waarde, al onderschat Huizinga zelf zijn aanleg voor wijsgerig denken. Grote termen worden afgestoft en opnieuw gedefinieerd. Willem Otterspeer brengt met De kleine Huizinga een ode aan de manier waarop vorm en inhoud bij Huizinga samenhangen, in zijn werk én in zijn leven.
Tekst: Andrea Reuvers
Vertaald en Hertaald
Ondanks Huizinga’s eigen opmerking geen wijsgeer te zijn, zien hedendaagse denkers de filosofische waarde van zijn oeuvre wel degelijk. De thema’s zijn tijdloos; de dilemma’s die hij aansnijdt zijn in elke periode te herkennen. Naast Huizinga’s Herfsttij der Middeleeuwen, wordt ook het werk van zijn cultuurkritische tijdgenoten – intellectuele schrijvers uit het interbellum – opnieuw leven ingeblazen.
In 2016 kwam De opstand van de massamens uit, een eigentijdse vertaling van Ortega y Gassets La rebelion de las masas, dat in de jaren dertig al vertaald was onder de titel De opstand der horden. In 2017 verscheen het werk van Oswald Spengler, naar het Nederlands vertaald, De ondergang van het avondland. En dit jaar verschenen Huizinga’s waarschuwende werk In de schaduwen van morgen, gemoderniseerd en ingeleid door Carla du Pree, en, zoals gezegd, De kleine Huizinga, geschreven door Willem Otterspeer. Kortom, er vindt een renaissance plaats van cultuurkritisch werk uit het interbellum. Wat betekent deze greep op verleden tijd?
Verre vrienden
Volgens Huizinga kan het verleden ons oriëntering bieden en een lering voor de toekomst zijn. ‘Maak wat oud is nieuw en wat nieuw is oud,’ schrijft hij in Herfsttij der Middeleeuwen, het boek dat Willem Otterspeer in De kleine Huizinga inleidt. Dit is precies wat Otterspeer – Nederlands historicus, schrijver en hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit Leiden – doet. De Huizinga-kenner laat wat voorbij is en wat zich aankondigt in elkaar versmelten, zoals zijn voorganger hem had aanbevolen. ‘Het is meestal de oorsprong van het nieuwe, wat onze geest in het verleden zoekt.’ Wellicht probeert men op die manier ook vandaag de dag grip te krijgen op de toekomst. Het samensmelten van twee uitersten is wat Huizinga’s werk typeert, vertelt Otterspeer. Middeleeuwen tegenover renaissance. Dood tegenover leven. Droom tegenover werkelijkheid. Het contrast komt overal naar voren, en in het opheffen ervan toont zich de samenhang van zijn werk, al zal die zich enkel onthullen aan diegenen die gevoel hebben voor taal en ritme.
In Herfsttij der Middeleeuwen heft Huizinga contrasten op door stilistisch te denken. Het is het boek van de alliteratie bij uitstek, volgens Otterspeer. Het sterke retorische karakter, dat zich naast de alliteratie ook in andere stijlfiguren uit, illustreert de inhoud. Want aan de eindstreep van het boek belandt Huizinga bij de conclusie die de stilistische verzoening van de contrasten al verried: de middeleeuwen zijn helemaal niet tegengesteld aan de renaissance. De grote vernieuwingen van de renaissance zaten, volgens de historicus, als het ware al verpakt in de laatmiddeleeuwse cultuur: ‘Klassieke gedachten werden in een middeleeuws pak gestopt, middeleeuwse gedachten paradeerden in een klassiek gewaad.’ De renaissance ontstond niet toen de kunst veranderde, maar pas toen men een andere bril opzette om naar de kunst te kijken.
‘In de volwassen geworden wereld is de mens nog kind gebleven.’
Uit De kleine Huizinga straalt de bewondering die Otterspeer heeft voor Huizinga’s literaire kwaliteiten, die de inhoud van zijn werk zo briljant versterken. Het werk toont intelligentie. Vol moed waagt de Huizinga-kenner zich aan een eigen staaltje alliteratie, door te stellen dat oude teksten zoals Herfsttij kunnen dienen als tijdcapsules, waardoor verre en vreemde auteurs vrienden worden.
Van alle tijden
Huizinga’s werk is te beschouwen als zo’n tijdcapsule. Het is tijdoverstijgend in de zin dat het dilemma’s aan de orde stelt die van alle tijden zijn.
Vandaag de dag zien we bijvoorbeeld strikte tegenstellingen tussen Oost en West, wij en zij, linkse en rechtse politiek. En ook de grote paradox van onze tijd, zoals Rob Wijnberg hem onlangs beschreef in zijn essay in De Correspondent, is een felle tegenstelling: we leven in de beste wereld uit de menselijke geschiedenis, maar tegelijkertijd gaat het slechter met haar dan ooit tevoren. Terwijl de wetenschap enorme stappen zet, duikt het woord ‘crisis’ overal op. In de volwassen geworden wereld is de mens nog kind gebleven.
Spreekt Huizinga’s werk ons vandaag de dag zo aan omdat wij op zoek zijn naar een manier de tegenstellingen te verzoenen? En zo ja, kan het werk dat?
Ik denk van wel. Eerder de dilemma’s die Huizinga aansnijdt dan hun oplossingen (die vaak een religieus tintje hebben) kenmerken de huidige tijd. De greep op het verleden lijkt een zoektocht naar handvatten om de gepolariseerde samenleving vorm te geven. ‘Tegenstellingen blijken samen bestaanbaar,’ schrijft Huizinga in In de schaduwen van morgen. ‘Alle groepen van verschijnselen verstrengelen zich als in een reidans.’ Maar zij dansen pas in harmonie als men zich realiseert dat enkel een veranderde mentale houding de crisis kan overwinnen.
De filosofische waarde van Huizinga’s werk ligt dus niet in de oplossingen die hij aanreikt, maar in de houding die hij aanneemt. Kritisch, reflecterend: een ware wijsgeer. Otterspeer biedt met De kleine Huizinga naar mijn idee niet, zoals de ondertitel van het werk suggereert, een samenvatting van Herfsttij der Middeleeuwen, maar veeleer een kennismaking met Huizinga’s gehele oeuvre, of beter: met wie hij als schrijver was en vandaag voor ons kan zijn.
Vrijheid in gelijkheid: een eeuwenoud dilemma
‘Hoe houden we de vrijheid in stand in een wereld waarin gelijkheid het allesoverheersende streven is?’ Precies dit dilemma was het vertrekpunt van de negentiendeeeuwse Alexis de Tocqueville voor zijn reizen door Amerika. Hij ontdekte in deze jonge democratie een bloeiende burgercultuur die sterk contrasteerde met de chaos en tirannie in zijn thuisland, Frankrijk. Sommer leidt de werken van Tocqueville op enthousiaste wijze in en overtuigt de lezer dat de ideeën van Tocqueville ook vandaag de dag nog stof tot nadenken geven.
Tekst: Iris van der Linden
De Tocquevilliaan Martin Sommer is journalist, columnist, politiek commentator bij De Volkskrant en zelfbenoemd ‘Tocquevilliaan’. Met De kleine Tocqueville steekt Sommer zijn bewondering voor de negentiende-eeuwse politieke denker niet onder stoelen of banken. Hij geeft in een kleine negentig pagina’s een samenvatting van het leven en schrijven van de Franse edelman Alexis de Tocqueville (1805-1859). Dit doet hij met aanstekelijk enthousiasme, en hij laat zien hoe het werk van deze denker nog altijd relevant is in onze huidige democratie. Tocqueville schreef in klare taal over de dilemma’s die een dergelijke staatsvorm met zich meebrengt, zoals de spanning tussen vrijheid en gelijkheid en het gebrek aan een gedeelde moraal. Het zijn herkenbare thema’s die hij op begrijpelijke wijze onderzocht. Sommer beveelt Tocqueville’s boeken dan ook aan en stelt dat zijn werk nog steeds van grote waarde is voor alle hedendaagse lezers met een interesse in politiek.
Zo vanzelfsprekend als veterstrikken
Sommer bespreekt op heldere en overzichtelijke wijze hoe Tocqueville zich bezighield met de opkomende democratieën in het post-revolutionaire Frankrijk en de Verenigde Staten van de negentiende eeuw. Tocqueville verdiepte zich in de vraag hoe vrijheid kan bestaan in een wereld die naar gelijkheid streeft, en onderzocht waarom in Frankrijk de chaos regeert terwijl in Amerika een stevige burgercultuur opbloeit. Tocqueville, zelf telg uit een adellijk geslacht dat tijdens de Franse Revolutie veel verliezen leed, wilde weten hoe terreur en despotie te vermijden zijn in een democratische samenleving en ging op zoek naar het verschil tussen de twee jonge democratieën. Hij concludeert dat in de Amerikaanse samenleving de zeden, les moeurs, het fundament van de gemeenschap vormen. Deze zeden zijn ‘de onuitgesproken, gedeelde gevoelens, gewoonten, ideeën en omgangsvormen; mentaliteit of cultuur zouden wij zeggen’.
In Amerika is de democratie dus opgebouwd vanuit gemeenschappelijke zeden, die weer voortkomen uit de christelijke kerk. Deze zeden noemt Sommer – in de geest van Tocqueville – ‘zo vanzelfsprekend als het strikken van veters’. Ze zorgen voor een hechte gemeenschap en een bloeiende democratie, terwijl Tocqueville in de Franse democratie juist een tirannie van de meerderheid zag. Hij be- schreef het algemeen gevoel van onbehagen onder de Franse burgers als het gemis van iets gemeenschappelijks, en Sommer koppelt dit aan het onbehagen dat de hedendaagse mens zou voelen.
Sommer meent dat ook wij een gezamenlijke richting missen in ons burgerlijke leven en dat de samenleving binding mist. Tegelijkertijd stimuleert de overheid haar burgers wél om zich druk te maken over zaken zoals de klimaatverandering en het betalen van belasting. Als burgers zich niet voldoende herkennen in zulke van boven opgelegde, gemeenschappelijke belangen, dan ontstaat er een probleem, betogen Tocqueville en (dus ook) Sommer. Er ontstaat een soort leegte omdat de democratie alleen werkt wanneer deze doorleefd is.
Jonge democratieën in de negentiende eeuw
Al in het eerste grote werk van Tocqueville, Over de democratie in Amerika (1835- 1840), zette Tocqueville deze thema’s centraal. Het boek gaat over het Amerika waarin hij in de jaren 1830 rondreisde. Hier stelde Tocqueville vast dat het deze democratie veel beter lukte om gelijkheid en vrijheid van burgers te combineren door een gedeeld respect voor de zeden.
Naast De kleine Tocqueville, werkte Sommer samen met zijn zoons Berend en Bram Sommer aan een vertaling van het tweede, grote werk van Tocqueville: Het Ancien Régime en de Revolutie (1856). In dit werk ging Tocqueville dieper in op de overgang van het Ancien Régime naar het postrevolutionaire Frankrijk, en probeert hij uit te vinden waarom in de Franse democratie chaos en onder het bewind van Napoleon tirannie ontstaan. Hij betoogde dat de Franse revolutie al lang sluimerde in de traditionele, adellijke samenleving, terwijl in Amerika daadwerkelijk een nieuw begin kon worden gemaakt. Tocqueville in de eenentwintigste eeuw Het is knap hoe Sommer de ideeën van de negentiende-eeuwse Tocqueville relevant maakt voor de huidige tijd. Hij herkent in Tocqueville’s ontevreden burger de westerse, hedendaagse mens die tegelijkertijd tevreden en ontevreden is omdat hij op zichzelf is aangewezen in de moderne staat. Net als de negentiendeeeuwse inwoners van Frankrijk en Amerika, vinden we het enerzijds fijn om vrij over onszelf te beschikken, maar anderzijds vinden we die vrijheid ook heel vervelend omdat we eigenlijk niet weten wat we ermee aan moeten. Om dit moderne gevoel van onbehagen te ondervangen, is een grotere doorleefdheid van de democratie nodig, aldus Sommer. Hoe dit bewerkstelligd kan worden en in hoeverre we daarvoor een gedeelde moraal of zeden nodig hebben blijft in het midden.
Dit is het punt waarop ik Sommers bespreking van Tocqueville het minst uit de verf vind komen, omdat hij hier niet echt op in lijkt te willen gaan. Sommer draagt wel perspectieven aan door in zijn laatste hoofdstuk drie recente politieke denkers te bespreken die sterk zijn beïnvloed door Tocqueville, maar hij blijft hierbij aan de oppervlakte. De drie denkers, Larry Siedentop, Marcel Gauchet en Mark Lilla, schrijven eveneens over de democratische, collectieve onvrede en het onbehagen over de moderne tijd. Deze door Sommer gekozen, weinig kritisch besproken denkers pleiten respectievelijk voor een culture of consent in de Europese Unie die níét in de economie gezocht moet worden (Siedentop), de noodzaak tot collectieve wilsvorming (Gauchet) en een gematigd nationalisme met een ‘welbegrepen eigenbelang’, uitgelegd als het inzicht van burgers dat ze een lotsbestemming delen (Lilla). Hoe Sommer met deze – niet onomstreden – suggesties de spanning tussen gelijkheid en vrijheid ziet afnemen werkt hij niet nader uit, maar hij geeft zeker stof tot nadenken.
De kleine moeite waard
Sommer is soms wel érg lyrisch over Tocqueville en weinig kritisch, al geeft hij dit zelf dan wel weer toe, maar zijn inleiding is zeker de (kleine) moeite van het lezen waard. Niet alleen omdat het een beknopte en doeltreffende weergave geeft van het denken van Alexis de Tocqueville, maar ook omdat het interessante aanknopingspunten geeft om verder te denken (en lezen) over hedendaagse politieke dilemma’s. Tocqueville is enigszins ondergesneeuwd geraakt en dat is, en daarin ben ik het met Sommer eens, zeer onterecht. Het doel van Sommer, namelijk dat de lezer zin krijgt om zelf eens iets van Tocqueville te gaan lezen, heeft hij behaald. Alleen al zodat we dan zelf kunnen bepalen of Sommer gelijk heeft met zijn lofzang.
Grote inzichten in kleine boekjes
De serie Kleine boekjes – grote inzichten slaagt er goed in om klassieke en vaak veelomvattende werken van de meest uiteenlopende denkers op behapbare wijze aan te bieden. Het lezen van deze boekjes vereist weinig voorkennis en ze bieden mooie, summiere besprekingen van grote inzichten uit voorbije tijden. De grote kracht van de serie ligt in de vlotte schrijfstijl van de auteurs die de werken van de denkers samenvatten. Vaak zijn de schrijvers grote bewonderaars van de filosofen die ze bespreken, en ze schrijven over hen met aanstekelijk enthousiasme. Echter, de kritische lezer raden wij aan om ook – na een aangename kennismaking met de denker in het kleine boekje – het grotere, originele werk erbij te pakken om zélf een oordeel te vormen. Deze – inmiddels behoorlijk uitgebreide – serie van kleine boekjes biedt alvast genoeg filosofisch leesplezier.