Schopenhauer: de vrolijk stemmende pessimist?
Frans Jacobs heeft een boek geschreven over de essentie van Arthur Schopenhauer, een filosoof die schreef over schoonheid, het sublieme, maar vooral ook over een diep pessimisme ten aanzien van ons menselijk bestaan. Jacobs zet uiteen dat Schopenhauer niet zomaar een pessimist was: hij was een vrolijk pessimist! De vraag is of die kwalificatie juist kan zijn. Op de wereldberoemde vraag in Hamlet – te zijn of niet te zijn – antwoordt Schopenhauer zonder enige aarzeling: “Het leven is zo miserabel dat absolute vernietiging beslist te verkiezen is”.
Tekst: Arthur Veenstra
Schopenhauer heeft een speciale plek in mijn filosofisch hart. Hij was een van de eerste filosofische voorliefdes gedurende mijn studietijd in de jaren negentig. Als ik Schopenhauer las, had ik het gevoel door de ogen van een genie te kijken; ik zag plots diepere lagen in de wereld om mij heen en in de menselijk aard. Verrassend genoeg zijn mij, jaren later, alleen nog de contouren bijgebleven van zijn filosofie. Dit wordt mede veroorzaakt doordat Schopenhauer in de wijsbegeerte weinig, te weinig, aandacht krijgt. Hij wordt in eerste plaats gezien als een buitenbeentje, een voetnoot bij de behandeling van Kant of de Duitse Idealisten.
Het boek De Essentie van Schopenhauer wekte dan ook direct mijn nieuwsgierigheid. Aan de ene kant hoopte ik meer inzicht te krijgen in de brille van Schopenhauer die mij vroeger zo geïnspireerd had. Aan de andere kant had ik ook mijn bedenkingen: er kan zoveel misgaan. Wellicht weet de schrijver van een dergelijke boek de theoretische positie of het pessimisme van Schopenhauer goed uiteen te zetten, maar lukt het hem niet om ook de schoonheid en levenskracht van Schopenhauer te vangen. Dat alleen al lijkt mij zo moeilijk als de ‘enfleurage’ van een exotische bloemengeur in een essentiële olie.
Het gelijk van de vallende steen
De essentie van Schopenhauer is geschreven door Frans Jacobs, emeritus-hoogleraar wijsbegerige ethiek aan de Universiteit van Amsterdam. Het boekje omvat ruim 100 pagina’s en is daarmee prima leesbaar in een paar avonden. In de inleiding valt Jacobs direct met de deur in huis. Waarom is Schopenhauer relevant? Wat is de historische context waarin hij zijn filosofie ontwikkelde en zijn boeken schreef? Jacobs stipt de eerste verbanden aan met Hegel, de toenemende secularisatie in de 19de eeuw, en vooral Schopenhauers kijk op de kunsten. Na deze eerste introductie geeft Jacobs een overzicht van de levensloop van Schopenhauer. Hij blijkt een bijzonder eigenaardig figuur te zijn; de vogelvlucht door zijn leven staat dan ook bol van de smakelijke anekdotes. Dergelijke anekdotes zijn niet alleen leuke wetenswaardigheden, maar bieden ook relevante context voor zijn filosofie. Nietzsche zou later wijzen op het onvermijdelijke perspectivisme van onze uitspraken en ideeën. Ook voor Schopenhauer lijkt te gelden dat grote delen van zijn filosofie lijken voort te komen uit zijn jeugd en levenswandel: de zelfmoord van zijn vader, zijn mislukte relaties etc. In het volgende hoofdstuk duikt Jacobs in het hoofdwerk van Schopenhauer, De wereld als wil en voorstelling. Schopenhauer was een van de laatste systeembouwers: hij bood een allesomvattend systeem; een uitleg over de wereld, de plaats van de mens erin, en richtlijnen hoe een mens moet leven. Deze uiteenzetting gaat behoorlijk de diepte in, maar blijft tegelijkertijd prima te volgen. Het Kantiaanse denken van Schopenhauer wordt uitvoerig uit de doeken gedaan. Natuurlijk, Schopenhauer is een Kantiaan in hart en nieren – de hele wereld is een voorstelling van de dingen-op-zichzelf, maar op cruciale onderdelen slaat Schopenhauer nieuwe wegen in. Hij onderschrijft het inzicht dat wij alleen onze voorstelling zien van de objecten in de wereld; de buitenkant. Er is echter één ding-op-zichzelf dat wij direct kunnen kennen, waarvan wij ook de binnenkant kunnen ervaren: onze eigen wil. En als wij zelf, als een van de uiterlijke objecten in de wereld, een dergelijke inwendige kant hebben, dan hebben andere objecten ook een dergelijke inwendige kant, en dus ook een eigen wil.
Jacobs citeert Schopenhauer ter toelichting:
‘Spinoza beweert dat de steen die in de lucht wordt gegooid, indien hij bewustzijn had, zou denken dat hij uit eigen vrije wil vloog. Ik voeg daar alleen nog aan toe dat die steen nog gelijk zou hebben ook’.
Na de uiteenzetting van de metafysica, kan Jacobs ingaan op Schopenhauers praktische filosofie. Door naar de wereld te kijken als ‘artistieke geniën’ en de abstracte ideeën te zien, kunnen we ons loskoppelen van de leiband van de wil, en zodoende de schoonheid van de wereld ervaren. Jacobs sluit de behandeling van De wereld als wil en voorstelling af door Schopenhauers pessimisme te bespreken dat op een op andere manier, zoals Jacobs het mooi uitdrukt, een ‘vrolijk stemmend pessimisme’ lijkt te zijn. Schopenhauers pessimisme wordt in perspectief geplaatst in de laatste hoofdstukken waarin onder meer Schopenhauers analyse van muziek wordt besproken: de taal van de emoties en directe uitdrukking van de wil. De muziek is, samen met de kunst, dan ook een van de manieren waarop we het levenslijden kunnen verlichten. Immers, die kunsten verheffen ons boven de wereld uit, boven de egoïstische Hoobesiaanse oorlog van allen tegen allen.
Er is één ding-op-zichzelf dat we wél kunnen kennen: onze eigen wil
Calculus van lijden
Jacobs geeft een lichtvoetige uiteenzetting van Schopenhauer, echter zonder aan diepgang en helderheid in te boeten. Na het lezen heb ik een behoorlijk compleet beeld van de hoofdpunten van Schopenhauer, zijn filosofie en zijn levenswijsheid. Een dergelijk dieper begrip kan soms enigszins teleurstellend zijn, maar in dit geval is mijn bewondering alleen maar groter geworden. Ik zal uitleggen waarom. Door het lezen van Jacobs Essentie begrijp ik nu veel beter waarom de filosofie van Schopenhauer mij vroeger zo enthousiast maakte. Jacobs verwijst naar de schrijver Thomas Mann om het effect te illustreren van het lezen van Schopenhauers werken. Mann beschrijft in zijn roman Buddenbrooks hoe de hoofdpersoon, Thomas Buddenbrooks, een werk van Schopenhauer in handen krijgt, er urenlang in leest en daarna ‘volledig bedwelmd is door iets onzegbaar nieuws, iets dat lokt en beloften in zich houdt, dat doet denken aan een beginnend, hoopvol liefdesverlangen’. Jacobs merkt terecht op: ‘Aan Schopenhauers stilistische perfectie kan vrijwel geen andere filosoof tippen. Zijn woorden klinken soms als muziek.’ Het mooie is nu dat Schopenhauers ongeëvenaarde stijl een integraal onderdeel is van zijn filosofie. Hij slaagt er namelijk in, door zijn briljante inzichten, zijn feilloze analyse van de menselijke natuur, maar vooral ook door zijn taalkunst, precies het middel te zijn dat hij de mensheid voorschrijft: met zijn sublieme kunst verheft hij de lezer uit de dagelijkse wereld. Ik had mij nooit gerealiseerd hoezeer de uiterlijke vorm van Schopenhauers werk een manifestatie was van het inhoudelijke denkwerk. Die boodschap weet Jacobs zeer lucide over te brengen, en alleen dat is al zeer waardevol.
Op een bepaald punt ben ik het niet helemaal eens met Jacobs: dit betreft zijn bespreking van Schopenhauers pessimisme aan het slot van het boekje. Jacobs vraagt zich af of Schopenhauers pessimisme wel coherent is. Niet alleen is zijn pessimisme voor buitenstaanders vaak juist verlichtend of zelfs humoristisch, Jacobs stelt terecht dat ook Schopenhauer zelf een gelukkig mens moet zijn geweest. Is het pessimisme van Schopenhauer daarmee dan wel coherent? Frederick Beiser, een gezaghebbende specialist op het gebied van het Duitse Idealisme, zet uiteen dat Schopenhauers pessimisme desondanks absoluut en onontkoombaar is. Beiser beschrijft dat Schopenhauer een soort empirische calculus maakt om aan te tonen dat het bestaan van de mens een hel is op aarde. Immers, we voelen ons behoeftig wanneer onze wil en onze behoeften niet verzadigd zijn; en zodra onze behoeften wel verzadigd zijn, voelen we verveling. Die paar kortstondige momenten dat we geluk ervaren, wanneer we een groot doel hebben bereikt, of als we in vervoering zijn geraakt door een subliem muziekstuk, wegen nooit op tegen de rest. De som is daarmee negatief. Tot zover zou Jacobs gelijk kunnen hebben; er kunnen dus toch lichtpuntjes zijn voor de mens, en je kunt je afvragen of Schopenhauer het allemaal niet zo bedoelde. Maar Schopenhauers pessimisme gaat veel verder dan deze calculus. In de scholastiek werd het kwaad gedefinieerd als ‘privatio bonum’: de afwezigheid van het goede. Schopenhauer doet precies het tegenovergestelde. Beiser wijst erop dat Schopenhauer in De wereld als wil en voorstelling (zie §59) plezier definieert als een negatieve kwaliteit: geluk is alleen maar de afwezigheid van het lijden, en plezier de afwezigheid van pijn. Geluk is dus geen positieve eigenschap op zichzelf, een eigenschap die anders is dan lijden. Geluk is alleen maar het tijdelijk ontbreken van lijden, en telt dus niet als positieve waarde mee. Schopenhauer telt daarom alleen de pijnlijke momenten op, en die optelling is altijd negatief. Wat betreft het eerste punt heeft Jacobs dus gelijk: Schopenhauers pessimisme is op een verrukkelijke manier ‘vrolijk stemmend’. En Schopenhauer zal best wel gelukkig zijn geweest. Maar wat betreft het tweede punt zou Schopenhauer het niet met hem eens zijn, aangezien hij die momenten van geluk alleen maar zag als minder negatieve momenten. Zijn pessimisme is daarmee totaal: “het doel van het bestaan is niets meer dan de kennis dat het beter was als we nooit hadden bestaan”.
Toch ben ik erg positief over De essentie van Schopenhauer. Wat mij betreft heeft het boekje zijn verwachting helemaal waargemaakt. Het biedt een inspirerende (hernieuwde) kennismaking met deze meester van de westerse filosofie; het zal de lezer inzicht geven in Schopenhauers filosofie, zijn briljante woordkunst, en zijn humor. Een aanrader dus.
Frans Jacobs, De essentie van Schopenhauer. ISVW Uitgevers, 2018.