Column René ten Bos: Haring
‘Ik maak me ook zorgen, maar niet om biodiversiteit.’ (Bas Haring)
Sommige intellectuelen willen graag in het nieuws komen en verdedigen daarom posities die in het debat over een bepaalde zaak opvallen. Dat de Leidse professor en publiekslieveling Bas Haring dit goed heeft begrepen, blijkt uit zijn bereidheid om steeds maar weer de hele gemeenschap van biologen en ecologen te bruuskeren met zijn bizarre uitspraken over biodiversiteit. Haring vindt dat de mens heel goed kan zonder al die soorten en beschuldigt wetenschappers die het opnemen voor biodiversiteit ervan dat ze zich te veel baseren op waardeoordelen in plaats van op feiten. Sinds een jaar of tien is biodiversiteit een stokpaardje van Haring.
Bovenstaand citaat komt uit een ingezonden stuk aan Het Financieel Dagblad met de titel ‘Leidt verlies biodiversiteit écht tot ineenstorting van de natuur?’ Het verscheen op 24 mei jongstleden. Een week later, op 31 mei, plaatste dezelfde krant een weerwoord van Wim van der Putten en Louise Vet, beiden werkzaam aan het Nederlandse Instituut voor Ecologie in Wageningen. Beiden zijn verbolgen over Harings stellingname en stellen met klem dat het verlies aan biodiversiteit een hard wetenschappelijk feit is dat aanleiding zou moeten geven tot heel wat meer onrust dan Haring wil toestaan. Ik ben benieuwd wat Van der Putten en Vet zouden vinden van filosofen als Ralf Bodelier die het hele recente IPBES-rapport over de teloorgang van soorten naar de prullenmand verwees met de bewering dat het hele document gebaseerd zou zijn op een ‘romantische ideologie’.
Ik publiceerde eerder dit jaar een boek over het onderwerp en iedereen die dat boek openslaat zal merken dat ik aan de kant van de wetenschappers sta. Onvoorwaardelijk. Ik geloof dat het uitsterven van soorten ons dwingt om anders naar onszelf als soort te kijken, namelijk als een onderdeel van het hele ecosysteem ‘aarde’ en niet als een wezen dat erboven staat. Haring ziet de mens als rentmeester of als een Noah die zelf bepaalt welk beest er aan boord van zijn ark mee mag. Het is een arrogante en een valse voorstelling van hoe onze verhouding tot de ‘natuur’ is.
Dat neemt niet weg dat ik niet houd van het begrip ‘biodiversiteit’. Het is een term die in wetenschappelijke kring breed geaccepteerd is, maar toch ook een soort ‘activistische’ lading heeft die veel mensen mogelijk irriteert. Een van de betere auteurs over het onderwerp, Ursula Heise, wijst erop dat de term ‘diversiteit’ in de jaren zeventig een cultureel ‘sleutelwoord’ werd waardoor wetenschappers zich misschien iets te makkelijk hebben laten meeslepen. In de jaren tachtig van de vorige eeuw werd het begrip mede hierdoor een echt ‘buzzword’ en het is sindsdien niet meer weg te denken uit de wetenschappelijke discussies over soortenrijkdom.
Wellicht kun je het punt kunt maken dat de term biodiversiteit bij wetenschappers mede door zijn conceptuele vaagheid doortrokken is geraakt van waardeoordelen. Verlies aan biodiversiteit is zeker een hard wetenschappelijk feit, maar de wetenschappers die zich ermee bezighouden zijn niet alleen nuchtere en objectieve waarnemers van feiten maar ook op allerlei mogelijke manieren betrokken bij wat ze waarnemen. Haring zegt dat hij zich geen zorgen maakt over biodiversiteit maar wel om wetenschappers die waardeoordelen meenemen in hun werk. Dit getuigt van een achterhaald wetenschappelijke positivisme: al die mannen en vrouwen in de wetenschap zouden hun werk zonder al te veel morele betrokkenheid moeten doen. Wie dat gelooft, heeft van de aard van ecologisch onderzoek niets begrepen.
Ik eindig met een citaat van de beroemde entomoloog Ed Wilson dat mooi laat zien hoezeer ook esthetische waardeoordelen een rol spelen in dit onderzoek: ‘In zuiver technisch opzicht is elke soort, zeker als het om hogere organismen gaat, rijker in informatie dan een schilderij van Caravaggio, een fuga van Bach of een ander groot kunstwerk.’ Van Haring mag een wetenschapper zoiets niet zeggen. Van mij wel.