Para-doxale column: Lovecraft
‘Het barmhartigste in de wereld is volgens mij het onvermogen van de menselijke geest om alles wat hij denkt met elkaar in verband te brengen. We wonen op een rustig en onwetend eiland middenin zwarte zeeën van oneindigheid en het is nooit de bedoeling geweest dat we ver zouden gaan reizen. De wetenschappen, die hun best doen hun eigen richtingen in te slaan, hebben ons tot nog toe weinig pijn gedaan; maar eens zal het samenbrengen van verbrokkelde stukken kennis zulke afschuwelijke vergezichten op de werkelijkheid opleveren dat we of gek zullen worden door alles wat ons onthuld wordt of van het dodelijke licht zullen wegvluchten op zoek naar de vrede en veiligheid van een nieuwe duistere periode.’
Dit citaat is afkomstig uit de roman De roep van de Cthulhu (1928) van Howard Lovecraft (1890-1937), een Amerikaanse horror- en SF-schrijver die pas na zijn dood bekendheid zou krijgen. Lovecraft werd een inspiratiebron, niet alleen voor andere beoefenaren van horror en SF, maar ook voor tal van hedendaagse filosofen uit met name Angelsaksische landen. Ik noem hier Donna Haraway, Ray Brassier, Graham Harman en Eugene Thacker. Ik haal het citaat zelf uit het boek Tentacles Longer Than Night (2015) van laatstgenoemde denker. Dit boek is het derde deel van een reeks die Thacker de titel Horror of Philosophy heeft meegegeven.
Wie moe is van al het zielloze optimisme in onze maatschappij, moet deze reeks tot zich nemen. Thacker, een filosofieprofessor in New York, biedt geen troost, uitweg of zin. Het soort kosmisch pessimisme dat hij verdedigt, wil op geen enkele manier hulp bieden aan lezers. Als zij denken dat pessimisme in ieder geval een realistischere kijk op de wereld oplevert dan optimisme, dan slaat Thacker die verwachting meteen de bodem in. Pessimisme is een onmogelijke positie, zo stelt hijzelf vast. Het levert je niets op, niet eens meer realisme. Kortom, als u zijn horrorreeks gaat lezen, dan wacht u een ijskoud bad somberheid. Maar het is een somberheid in de beste traditie van wat ik ‘welsprekend pessimisme’ zou willen noemen. Thacker schrijft bijna net zo mooi als één van zijn grote helden, Arthur Schopenhauer. Het is de vloek van alle pessimisten: het beeld dat ze van de werkelijkheid schetsen is lelijk, maar ze doen dat zo bekoorlijk dat je in die lelijkheid iets moois gaat zien.
Ik vind het citaat van Lovecraft in al zijn duisternis schitterend. Je bent bijna geneigd om te vergeten dat de man een onverholen racist was. Die wetenschap zat me dwars toen ik lang geleden zijn boeken verzwolg. Jarenlang heb ik niet naar hem omgekeken, maar nu duikt hij overal op. Thacker suggereert zelfs dat de filosofie na de ‘Copernicaanse revolutie’, die Immanuel Kant voltrok in zijn Kritik der reinen Vernunft nu een soort ‘Lovecraftiaanse’ wending zou moeten ondergaan. Ik citeer: “Niet alleen bevinden wij mensen zich niet in het centrum van het universum, we zijn niet eens in staat om te weten dat we niet in het centrum van het universum staan.” Al onze cognitieve vermogens, de beste en briljantste geesten die er zijn, kortom, de hele santenkraam die we wetenschappelijke rationaliteit noemen, leveren uiteindelijk steevast hetzelfde op: niets meer dan paradox, ondoorzichtigheid en mysterie. Het is de bekende jammerklacht van alle pessimisten: hoe meer we weten, hoe minder we weten. Thacker voegt eraan toe: “En wat we weten lijkt niet (eens) positief uit te pakken voor de mensheid en voor de zelfverklaarde soevereiniteit van onze soort.”
Het enige wapen daartegen is een wereld van schijn optrekken. Dat is de les van Kant. De werkelijkheid is niets anders dan de horror van Chtulhu, een soort inktvisachtig monster met griezelige tentakels die uit het duistere niets vandaan lijken te komen. Maar we doen alsof die werkelijkheid niet duister is. We doen alsof er ethische stelregels zijn. We doen alsof de werkelijkheid wel begrijpelijk en niet monsterlijk is. “We zijn er”, schrijft Thacker, “goed in geworden om de wereld selectief te wissen.” Er heerst volgens hem een nieuw soort onwetendheid, die niet voortvloeit uit een gebrek aan kennis, maar juist uit een teveel eraan. We hebben te veel data, te veel theorieën en te weinig tijd.
En ondertussen grijpen tentakels die langer zijn dan de nacht ons bij de keel.