Para-doxale column: Leibniz
“De natuur maakt geen sprongen.”
Deze beroemde zin wordt toegeschreven aan de Duitse filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716). In het vierde deel van zijn Nouveaux essays sur l’entendement humain (Nieuwe verhandelingen over het menselijke verstand), in hoofdstuk 16 om precies te zijn, lezen we het volgende: “Tout va par dégrés dans la nature, et rien par saut, et cette regle à l’egard des changements est une partie de ma loy de la continuité.” In vertaling: “Alles verloopt geleidelijk in de natuur en niets gaat met sprongen en deze regel met betrekking tot veranderingen is een deel van mijn continuïteitswet.” De Latijnse variatie Natura non facit saltus (‘de natuur maakt geen sprongen’) zou beklijven en werd bijvoorbeeld het Leitmotiv van Darwins evolutietheorie. Leibniz zelf gold als uitvinder van de differentiaalberekening in de wiskunde. Getallen zijn daarin niet langer discrete entiteiten, maar opgenomen in een eindeloos continuüm waarin ze constant kunnen afglijden in iets anders dan wat ze nu lijken te zijn.
Dat zestiende hoofdstuk, waarin deze zin staat, heeft de titel meegekregen Des dégrés d’assentiment (Over de graden van goedkeuring). Het gaat hier om een tekst die ik iedereen zou willen aanraden die denkt dat iets altijd waar of onwaar moet zijn en dat daar verder geen gradaties tussen zijn. Deze harde logica, die we kennen als de wet van de uitgesloten derde, past niet bij het continuïteitsprincipe. Als alles geleidelijk is, dan moet men de meningen van anderen, aldus Leibniz, niet zomaar afpoeieren maar juist met “un esprit d’equité, et compatir avec la foiblesse humaine”, dat wil zeggen, met een gevoel voor billijkheid en ook sympathie voor menselijke zwakte, bejegenen. Men moet er altijd rekening mee houden dat anderen, die net als jij menen gelijk te hebben, aan hun overtuigingen mogen vasthouden en ze zelfs mogen verspreiden. Uit het continuïteitprincipe volgt dus onmiddellijk een oproep tot tolerantie. Natuurlijk is die tolerantie niet zonder haar eigen beperkingen: vroomheid (pieté) heeft nu eenmaal onverbiddelijk harde grenzen, maar toch: los van alle vroomheid gelooft Leibniz niet dat er onbetwistbare zekerheden zijn. We moeten het doen met waarschijnlijkheden. En je hebt waarschijnlijkheden en waarschijnlijkheden. Sommige waarschijnlijkheden grenzen aan absolute zekerheid. Ons geloof (créance) dat ijzer zinkt als het in water gegooid wordt is iets wat ook volgens Leibniz bijna volledig zeker is. Maar als het gaat om bijvoorbeeld historische gebeurtenissen uit het leven van Julius Caesar, dan moeten we het doen met mindere graden van waarschijnlijkheid. Leibniz spreekt van ‘vertrouwen’ of van een ‘ferme overtuiging’. En daarna komt de ‘gewone overtuiging’, ‘het vermoeden’, ‘de twijfel’, ‘de onzekerheid’’ of ‘het wantrouwen’. Leibniz laat uitgebreid zien dat dergelijke ‘gradaties van goedkeuring’ in heel verschillende domeinen, bijvoorbeeld de financiële of juridische wereld, maar ook in de natuurlijke wereld, een belangrijke rol spelen.
Waar Leibniz overal – niet alleen in de natuur maar ook in de cultuur – continuïteit zag, daar kun je je afvragen of dat vandaag de dag ook geldt. De tolerantie, die uit zijn continuïteitsprincipe volgt, kunnen mensen steeds minder opbrengen. Men moet zich uitspreken voor of tegen iets. Als het kan in 120 of 240 tekens. De logica die door de media dendert heeft niets meer met differentialen te maken. Je bent zwanger of niet zwanger, getrouwd of niet getrouwd, gelovig of niet gelovig, erin of eruit, met ons of tegen ons. Je vraagt je af hoe een geest als Leibniz zich in onze tijd zou bewegen. Hoe zou hij bijvoorbeeld tegen populisten aankijken? Een mooie definitie van populist: iemand die niet tegen graden van goedkeuring kan.
Los van dergelijke overwegingen speelt er op de achtergrond een diep filosofisch probleem mee. Voor Leibniz is er geen hard onderscheid tussen natuur en cultuur, ook al blijft hij zoals gezegd vasthouden aan bepaalde religieuze afbakeningen. Maar stel nu dat we natuur en cultuur wel hard tegenover elkaar zouden kunnen plaatsen. Zou je dan kunnen zeggen dat in de natuur niets springt en alles geleidelijk gaat en dat in onze cultuur alles moet springen en zal springen? Cultura facit saltus? Is dit de oorsprong van wat wel eens het onbehagen aan de cultuur is genoemd?