Over openbaring

0 Flares 0 Flares ×

In een politiek decor dat wordt getekend door de opmars van vooral rechts populisme klinkt de roep om radicale kritiek steeds luider. Niet zelden grijpen die kritieken terug op een vorm van openbaring: de schokkende ervaring dat we helemaal verkeerd bezig zijn en moeten veranderen om verder te komen. Maar zijn we erover uit wat openbaring zelf is? Recente werken van Michel Henry, Etienne Vermeersch en Ruud Welten kunnen helpen ons begrip daarvan scherp te stellen.  

 

Tekst: Mark Leegsma 

 

Het geopenbaarde Woord van God geeft te denken. Aangezien religiekritiek en secularisering al sinds de achttiende eeuw aan de weg timmeren, zou dat niets nieuws mogen zijn. Toch is de vraag naar openbaring vandaag prangender dan ze lange tijd geweest is. De discussie, zo niet de onrust, over de plaats van de islam in de liberaal-democratische, post-christelijke samenleving is daar een oorzaak van, die wordt aangejaagd door terreur. De vraag dringt zich echter ook op in kwesties die, in moderne ogen althans, niets met religie te maken hebben. Heimelijk of nadrukkelijk stellen actuele kritieken – zoals die op het rendementsdenken – de grenzeloosheid van het neoliberalisme en de instrumentele rationaliteit aan de kaak. Al beroepen zulke kritieken zich niet op een hogere autoriteit of een heilig boek, toch klinkt in hun roep om absolute waarden een begrip van openbaring door.

Kunnen we het wel zonder een begrip van openbaring stellen? Zou dat niet juist dienst kunnen doen als broodnodige kritiek van moderne excessen? Maar wat als we daarop terugvallen? Is een begrip van openbaring geen Paard van Troje waarin een waarheid verstopt zit? Zitten we er wel op te wachten onze autonomie in te laten perken door iets wat zich uit aard der zaak aan redelijk onderzoek en debat lijkt te onttrekken? Het feit dat denken over openbaring ons meteen voor dit dilemma stelt, laat wel zien hoe gevoelig de kwestie ligt.

Maar stel nu even dat we onze angst voor verlies van autonomie zouden overwinnen. Stel, we zouden onszelf injecteren met een filosofisch serum tegen onze postmoderne allergie voor alles wat riekt naar waarheid. Zouden we dan tot een nieuw begrip over openbaring komen, of er alsnog overheen raken? Het toeval – is het toeval? – wil nu dat er in korte tijd drie werken zijn verschenen die ons misschien kunnen helpen dat vooralsnog fictieve scenario verder uit te werken.

 

Over God 

Etienne Vermeersch, een van de grootste hedendaagse intellectuelen van Vlaanderen, was ooit devoot christen. In de autobiografische schets die vooraf gaat aan zijn Over God beschrijft hij hoe hij als tiener momenten van ‘grote religieuze ontroering’ kende. Nog voor zijn twintigste levensjaar belandde hij in een geloofscrisis die zo diep was dat de grond onder zijn voeten vandaan brokkelde. In het even doordachte als doorvoelde besef geen redenen te hebben om nog in God te geloven, besloot Vermeersch dan maar een irrationele ‘sprong in het geloof’ te wagen, zoals Søren Kierkegaard voorschrijft. Hij meldde zich als novice bij de jezuïeten, bij wie hij het nog een paar jaar uithield, maar ook dat kon niet voorkomen dat hij uiteindelijk met het christelijk geloof brak.

Deze voorgeschiedenis is meer dan biografische franje. De kritische argumenten die Vermeersch in zijn essay uiteenzet gaan namelijk niet alleen over een bij voorbaat dubieuze, want bovennatuurlijke, entiteit genaamd God. Ze drukken vooral uit waarom de schrijver heeft gevochten voor zijn lieve bestaan en hoe hij uiteindelijk over de persoonlijke God geraakte. Vanwege de ‘passie’ die hij aan den lijve ondervond, wordt Vermeersch, hoe stellig ook, nooit plat. Niet voor niets is de kritiek van het bovennatuurlijke voor hem van ondergeschikt belang.

Vermeersch gaat het uiteindelijk om de moraal van de openbaring, of liever gezegd: het gebrek aan consistentie daarin. De grondvorm van de paradox die hij op dat vlak ontwaart is als volgt: ofwel de openbaring is waar en zaken als slavernij, vrouwenonderdrukking en jodenvervolging zijn geoorloofd, wat in onze moderne ogen niet anders kan betekenen dan dat God niet liefdevol, barmhartig, rechtvaardig enzovoorts is; ofwel de openbaring is niet (langer) waar, in welk geval de eeuwigheid en onveranderlijkheid van God onhoudbaar worden. Het enige excuus dat de christelijke God dan kan aanvoeren is, aldus Vermeersch, dat ‘Hij niet bestaat’.

 

Nieuwe gelovigen

Nu kan zo’n bewijs uit het ongerijmde schools aandoen. Het lijkt te makkelijk het bestaan van God op deze manier te ontkrachten. Sterker nog, is de God wiens bestaan Vermeersch ontkent wel meer dan een door de auteur opgetuigde stroman? De meerwaarde van de publicatie Over God is dat aan Vermeersch’ oorspronkelijke essay, dat al in 1993 verscheen, zijn repliek tegen deze vaak uit de hoek van ‘nieuwe gelovigen’ gehoorde aanvallen is opgenomen. Uiteindelijk is het deze nieuwe gelovigen erom te doen het geloof in God te verzoenen met het historisch voortgeschreden wetenschappelijke en ethische inzicht. Wat dit streven naar een gemoderniseerde God volgens Vermeersch aantoont is echter dat zijn critici zelf te lichtzinnig denken over de waarheid van openbaring. Hoe zouden de eeuwigheid en onveranderlijkheid van Gods Woord immers te rijmen zijn met historische veranderingen? Hoe zit het met de ‘God van de eerste zeventien eeuwen’, wiens woord zonder meer voor waar werd aangenomen?

In dit verband roemt Vermeersch Hegel. Het was diens ‘genialiteit’ ten minste te herkennen hoe groot dit probleem is. Overigens lijkt het de auteur instructief dat de ‘oplossing’ die Hegel aandroeg, namelijk dat God zich historisch als Geest verwerkelijkt, door de gemiddelde christen in die tijd niet of nauwelijks als christelijk begrepen zou zijn. Over de filosofische klap die Kierkegaard het ‘systeem’ van de Duitse idealist verkocht hoeven we het niet eens te hebben. De moraal van Vermeersch’ verhaal is dat de nieuwe gelovigen, voor zover zij middels knip-en-plakwerk tot een openbaring 2.0 menen te kunnen komen, ernst en omvang van het probleem volstrekt miskennen.

 

Het streven naar een gemoderniseerde God toont volgens Vermeersch aan dat zijn critici te lichtzinnig denken over de waarheid van openbaring. Hoe zouden de eeuwigheid en onveranderlijkheid van Gods Woord immers te rijmen zijn met historische veranderingen? Hoe zit het met de ‘God van de eerste zeventien eeuwen’, wiens woord zonder meer voor waar werd aangenomen?

 

Het euvel van de nieuwe gelovigen, zo stelt Vermeersch, is gelegen in de manier waarop de Schrift en andere heilige teksten gelezen kunnen worden. Allereerst kunnen we de Bijbel lezen als een boek vol spannende en saaie verhalen, mooie liederen en indrukwekkende wijsheid. In dat geval benaderen we de Bijbel als elke andere klassieker uit de wereldliteratuur. Een tweede leeswijze is de wetenschappelijke, waarin kritische tekstanalyse en onderzoek naar historische omstandigheden centraal staan. Typerend aan deze manier van lezen is dat ze ons in staat stelt heilige boeken te vergelijken, zowel met hun context als onderling. Dat laatste is uitgesloten indien we de Bijbel op de derde en laatste wijze lezen, namelijk als openbaring. Wanneer nieuwe gelovigen er een onverantwoorde mengeling van de tweede en derde leeswijze op nahouden, betonen zij zich ‘mindere goden’.

Waar die op moeten worden afgerekend is niet zozeer dat zij een new age religiositeit op de markt brengen, als wel dat zij die laten meeliften op de naam van de christelijke God. Want wat God tot de christelijke God maakt is, volgens Vermeersch, wel degelijk dat zijn openbaring aan tijd en plaats ontheven is. Laten we dat wezenskenmerk varen, dan verwordt het christendom tot pure merknaam die naar hartelust voor marketing en propaganda kan worden ingezet. Als iemand die het ware geloof gekend heeft vindt Vermeersch dat onzinnig en, meer dan dat, verwerpelijk. Al met al is het begrip openbaring voor hem zo’n serieuze zaak dat hij het tegen de christelijke God zelf in stelling brengt. Daar zit de angel van zijn atheïsme.

 

Radicale fenomenologie 

In Over God blijkt het begrip openbaring niet minder een bron dan een doelwit van religiekritiek. Wie op dat spoor veel verder gaat dan Vermeersch is de ‘grootste onbekende Franse filosoof van de twintigste eeuw’ Michel Henry. Zijn eerste in het Nederlands vertaalde titel liegt er meteen niet om: Woorden van Christus. De provocatie die daarvan uitgaat ten spijt is de keuze om juist dit boek te vertalen geen gekke. Woorden van Christus laat zich namelijk lezen als introductie tot én sluitstuk – hij legde er op zijn sterfbed de laatste hand aan – van Henry’s levenswerk: de radicale fenomenologie. 

Vanaf het begin van de twintigste eeuw wordt de minutieuze en kritische beschrijving van de verschijning van bewustzijn vanuit het bewustzijn zelf aangeduid met de naam fenomenologie. Voor fenomenologen van het eerste uur als grondlegger Edmund Husserl en ook voor zijn opstandige leerling Martin Heidegger is het begrip ‘intentionaliteit’ cruciaal. Met intentionaliteit wordt bedoeld dat bewustzijn altijd bewustzijn van iets buiten dat bewustzijn is: een ding, een stand van zaken, of zelfs de wereld als zodanig. Weliswaar kunnen we ons op verschillende wijzen tot het object van bewustzijn verhouden: ik kan mijn hond waarnemen, oordelen dat het een leuk beest is en hem liefhebben. Maar dat het intentionele bewustzijn altijd een element bevat waarvan het zelf verschilt, blijft staan.

Als we het bewustzijn eerst als intentionaliteit begrijpen, is het dan nog wel het bewustzijn zelf dat we laten verschijnen? Met die vraag grijpt de kritiek van Henry op fenomenologen voor hem aan. Tegen denkers als Husserl en Heidegger brengt hij in dat we wel degelijk van niet-intentioneel bewustzijn kunnen spreken. Het schoolvoorbeeld daarvan is het bewustzijn van pijn. Henry’s punt is even simpel als verstrekkend: tussen pijn en het bewustzijn van pijn bestaat in fenomenologisch opzicht geen verschil. In pijn en andere gevallen van ‘affectiviteit’ verschijnt bewustzijn onmiddellijk, dat wil zeggen zonder bemiddeling van buitenaf, aan zichzelf, zou Henry zeggen. Dat idee vraagt om wat hij radicale fenomenologie noemt.

 

Lees hier verder >>

 

Michel Henry: Woorden van Christus. Uitgeverij Van Warven, 2016. 

Etienne Vermeersch: Over God. Uitgeverij Vrijdag, 2016. 

Ruud Welten: Als de graankorrel niet sterft, een filosofische archeologie van openbaring. Klement, 2016.

0 Flares Twitter 0 Facebook 0 Google+ 0 LinkedIn 0 0 Flares ×

Reageer