Mogelijk gaat de wereld toch naar de knoppen
Gaan we nou wel of niet naar de verdoemenis? Het zou fijn zijn als iemand op die vraag een sluitend antwoord kan geven. Het boek van wetenschapsfilosoof Maarten Boudry heet Waarom de wereld niet naar de knoppen gaat. Als je het boek dus op zijn kaft beoordeelt, zou je zeggen dat zijn antwoord luidt: ‘nee, we gaan niet naar de verdoemenis’ en bovendien dat hij ook nog eens kan uitleggen waarom. Je begrijpt dat ik het boek opensloeg met de verwachting dat mijn zorgen over de wereld gesust zouden worden. Ik nam er een wijntje bij, want mijn avond op de bank met het boek van Boudry beloofde een prettige avond te worden.
Tekst: Marthe Kerkwijk
Het werd een prettige avond, en zeker niet alleen dankzij de wijn, maar helaas zijn mijn zorgen niet helemaal gesust. Ik ben er nog steeds niet helemaal gerust op dat de wereld niet naar de knoppen zal gaan. Maar dat neemt niet weg dat ik blij ben dat ik het boek gelezen heb en het ook zal willen aanraden aan anderen. Waarom dan? Omdat Boudry met Waarom de wereld niet naar de knoppen gaat die zorgen over het naar de pleuris gaan van het menselijk bestaan wel in een ander perspectief plaatst. We mogen, naast ons zorgen te maken, ook wel een beetje waardering hebben voor de dingen die aanwijsbaar verbeterd zijn.
Helder argument
Boudry schrijft helder en prettig. Hij gebruikt herkenbare en relevante voorbeelden om zijn argument te ondersteunen, de grafieken en cijfers zijn ondubbelzinnig, zijn taal is vrij van jargon en goed te volgen. De kern van zijn argument laat zich dan ook goed samenvatten:
A. Het gaat sinds pakweg 1820, op belangrijke punten, bewijsbaar steeds beter met de wereld.
B. De problemen die we vandaag de dag voor ons zien zijn geen echte problemen of op te lossen met dezelfde methoden die we sinds 1820 gebruiken om onze problemen op te lossen.
C. Tussentijdse conclusie: er is geen goede reden om te verwachten dat de wereld naar de knoppen zal gaan.
D. Sterker nog: ‘effectief altruïsme’, een relatief nieuwe filosofie, belooft nog meer vooruitgang.
E. Eindconclusie: de wereld gaat niet ten onder, ze gaat juist nog meer vooruit!
Misschien doet dit argument u denken aan dat van de Amerikaanse verlichtingsdenker Steven Pinker in diens boek Verlichting nu. Dat is niet gek, want ook Boudry is een verlichtingsdenker en, net als Steven Pinker, onderbouwt Boudry zijn stellingen met veel wetenschappelijk bewijs. Hij haalt Pinker dan ook vaak instemmend aan en noemt Verlichting nu zelfs zijn ‘persoonlijke favoriet in dit genre’. Dit genre betreft een lange lijst auteurs die de idealen van de Verlichting onderschrijven, verdere vooruitgang in de toekomst aannemelijk achten en deze standpunten onderbouwen met feiten. Het boek van Boudry behoort tot deze traditie. De thema’s die Boudry aansnijdt, de ondersteunende feiten die hij daarbij levert en de details van zijn analyse zijn echter net weer anders dan die van Pinker en andere auteurs.
Wat het argument van Boudry onderscheidt van andere vooruitgangsdenkers is dat Boudry zijn betoog doorspekt met een debat dat veel ouder is dan de Verlichting: dat tussen optimisten en pessimisten. Boudry plaatst zichzelf in het kamp van de optimisten. Onder de pessimisten – of ‘doemdenkers’ of ‘vooruitgangsloochenaars’ – onderscheidt hij vier subcategorieën:
1. De nostalgische pessimist, die gelooft dat vroeger alles beter was.
2. De ‘wacht maar’-pessimist, die wel erkent dat nu alles beter is dan vroeger, maar dat ons een catastrofe wacht wanneer we de grenzen van die vooruitgang bereiken. Onze vooruitgang zal zich wreken.
3. De cyclische pessimist, die gelooft dat de wereldgeschiedenis er een is waarin vette en magere jaren elkaar afwisselen. We maken nu vette jaren mee, dus komen er binnenkort weer magere jaren.
4. Tredmolendenkers, die erkennen dat er op sommige punten verbetering is, maar erop wijzen dat die verbetering altijd gepaard gaat met verslechtering op een ander vlak. Er is dus geen echte vooruitgang; het ene kwaad wordt slechts vervangen door het andere.
Deze vierdeling vinden we in de inleiding, op pagina’s 15 en 16. Kort en helder geformuleerd, een alineaatje per soort doemdenker. De vraag is nu: lukt het Boudry om alle vier soorten pessimisten van repliek te dienen? Zo ja, dan is zijn argument geslaagd. Zo nee, dan is zijn conclusie onvoldoende onderbouwd. Onvoldoende, want – voor de logici onder ons – deze vier pessimisten vormen samen een nevenschikkend tegenargument. Dat wil zeggen dat één van de vier tegenwerpingen voldoende is om de conclusie te doen wankelen. Boudry heeft dus de taak om ze alle vier te weerleggen. Drie van de vier weerleggen is ook knap, maar volgens de ijzeren wetten van de logica onvoldoende om zijn conclusie als onderbouwd te beschouwen. Als één van de vier pessimisten de eindstreep haalt voordat Boudry hem heeft kunnen tackelen, heeft hij verloren en gaat de wereld dus mogelijk wél naar de knoppen.
Spannende wedstrijd
Het wordt dus een spannende wedstrijd, dames en heren, want de wereld staat op het spel. Boudry heeft er zin in. Hij voert de spanning nog meer op door erop te wijzen dat de pessimisten in de meerderheid zijn en de schijn voor hebben. Pessimisme is namelijk populair omdat het diepzinnig klinkt en bovendien hebben we allerlei evolutionair bepaalde neigingen om optimistisch te zijn over ons eigen leven maar pessimistisch over de samenleving en de wereld. Ik denk dat hij overdrijft – optimisten worden vaak als inspirerend ervaren en elke dag doen we massaal ongeveer hetzelfde als de dag ervoor, wat getuigt van een vertrouwen dat de wereld ons wel uit zal houden – maar dat bevestigt zijn underdogpositie en dat maakt hem voor de lezer sympathiek. Er zitten meer van dit soort retorische manoeuvres in zijn boek. Pessimisten zouden een slecht inzicht hebben in hun eigen psychologie, onwetend zijn, blind zijn voor vooruitgang, gewoon iets te zeiken willen hebben (de ‘wet van behoud van gezeik’), slecht nieuws spannender vinden dan goed nieuws en ook nog eens niet op de hoogte zijn van het psychologische inzicht dat doemprediken niet tot handelen motiveert. Ik zal aan deze retorische trucs geen aandacht besteden; het gaat mij om de argumentatie.
Argumentatie is er. Al vroeg in de wedstrijd gaat de nostalgische pessimist onderuit. Boudry heeft voldoende cijfers en feiten om aan te tonen dat de Verlichting ons een hoop goeds heeft gebracht en dat die stijgende lijn zich ook nu nog voortzet. Vroeger was alles dus niet beter, want nu is de beste tijd om te leven. Ik heb naarstig gezocht naar een hockeystick-grafiekje dat bewijst dat het onwaar is dat de muziek in de jaren 60 en 70 beter was dan die van nu – om het nostalgische stokpaardje van mijn vader de mond eindelijk eens te kunnen snoeren – maar helaas heeft Boudry die niet geleverd. Wel een heleboel andere, gelukkig, die aantonen dat er nu veel minder armoede, oorlog, ziekte, geweld en andere ellende is, en veel meer democratie, vrijheid, welvaart en welzijn, dan ooit tevoren.
‘Zijn we wel gelukkiger? Of juist ongelukkiger dan ooit?’
De cyclische pessimist komt daarmee ook ten val. Boudry vergelijkt namelijk niet alleen vroeger met nu, maar nu ook met heel vroeger en met heel, heel vroeger. Zo toont hij aan dat de ontwikkeling van heel ver voor Christus tot 1820 min of meer lineair is geweest. Daarna gaan alle grafieken over goeie zaken als welvaart en welzijn scherp omhoog en alle grafieken over ellende zoals misdaad en oorlog naar beneden, zelfs als je de grote oorlogen van de twintigste eeuw meerekent.
Door zo ver terug te kijken, toont hij aan dat er eigenlijk geen andere periodes van bloei waren voor 1820 die van een vergelijkbare orde waren als de bloei die met de Verlichting is ingezet. De tredmolenpessimist is lastiger te vangen. Is vooruitgang niet relatief? We hebben nog nooit zoveel welvaart genoten als nu, maar ook nog nooit zoveel welvaartsziektes en inkomensongelijkheid gekend. En aantoonbare vooruitgang in objectieve zaken zoals misdaadcijfers, levensverwachting en Bruto Nationaal Product zegt nog niets over subjectieve vooruitgang. Zijn we wel gelukkiger? Of juist ongelukkiger dan ooit, nu de verantwoordelijkheid voor ons geluk, sinds de Verlichting, op onze eigen schouders rust en niet meer op die van God of de gemeenschap? Boudry heeft nog meer cijfers en onderzoeken die aantonen dat dit soort nieuwe problemen in het niet vallen bij de problemen waarvoor zij in de plaats zijn gekomen en dat we bovendien ook echt gelukkiger zijn dan vroeger. Dat geeft een mooi inzicht: het feit dát de moderne tijd geheel eigen problemen met zich meebrengt, wil nog niet zeggen dat die problemen net zo erg zijn als de problemen van vóór de moderne tijd. In het hoofdstuk over inkomensongelijkheid toont Boudry zich een echte liberale vrijemarktdenker die bereid is behoorlijke ongelijkheid te tolereren. Daar kun je anders tegenover staan, zoals bovengetekende, maar de kern van Boudry’s verweer tegen de tredmolenpessimist blijft overeind.
Nek-aan-nekrace
Maar het echte probleem vormt de ‘wacht maar’-pessimist. Die laat zich namelijk niet in de war brengen door de mooie grafieken van Boudry. Sterker nog, ze gebruikt ze in haar voordeel. Juist omdat er zo’n enorme groei is ingetreden vanaf ongeveer 1820, moet de bubbel een keer barsten. Er zijn namelijk grenzen, en de meest absolute grens is bepaald door het feit dat we op een planeet wonen die niet meegroeit met onze welvaart. Bij dat gedachte-experiment blijft het niet, want ook de wetenschap toont aan dat de restproducten van onze welvaartsgroei, met name CO2, een bedreiging vormen voor de leefbare omstandigheden op onze planeet. Boudry ontkent dit feit niet, maar neemt een pragmatische wending. Hij betoogt dat pessimisme minder goed werkt tegen dit probleem dan optimisme. Met nog meer onderzoeken toont hij aan dat pessimisme verlamt. Het leidt tot fatalisme en symboolpolitiek dat weinig zoden aan de dijk zet (plastic tasjes hergebruiken en vliegreizen compenseren), terwijl optimisme inspireert tot echte oplossingen: kernenergie, genetische modificatie en geo-engineering. Met andere woorden: de methoden van de Verlichting – voortschrijdend wetenschappelijk onderzoek en technologische vooruitgang – vormen de oplossing voor de problemen van de Verlichting.
Boudry bespreekt een behoorlijk aantal problemen – racisme, inkomensongelijkheid, de vermeende islamisering van Europa – maar in het voorlaatste hoofdstuk, over ecologisch doemdenken, is de nek-aan-nekrace tussen Boudry en de ‘wacht maar’-pessimist nog steeds niet gelopen. Boudry zegt in zijn inleiding dat zijn vooruitgangsdenken geen vooruitgangsgeloof is, omdat het op feiten is gebaseerd en dus geen geloofssprong vereist. Maar over de toekomst bestaan nog geen cijfers. Omdat alle cijfers en grafieken die hij heeft volledig consistent zijn met het argument van de ‘wacht maar’-pessimist, is hij hier teruggeworpen op, tja, zijn geloof dat technologische oplossingen ons voor de ondergang zullen behoeden. Dit geloof staat tegenover het geloof van de ‘wacht maar’-pessimist dat het grote probleem van de Verlichting misschien niet met de methoden van de Verlichting te verhelpen is, maar dat we onze houding tegenover welvaartsgroei moeten veranderen. En geloof in maatschappelijke bewustwording is misschien niet eens zo pessimistisch.
Hoe het ook zij: in welke oplossing je ook heil ziet, het probleem verdwijnt niet vanzelf, dus de wereld gaat mogelijk naar de knoppen. Misschien is de ondergang van de menselijke soort net zo onafwendbaar als de dood van de individuele mens. Maar een ongezonde levensstijl handhaven omdat je erop vertrouwt dat de medische wetenschap je altijd wel uit de problemen zal redden is roekeloos. Als we de allegorie doortrekken, is vertrouwen op technologische vooruitgang voor het behoud van een leefbare omgeving misschien net zo onverstandig. De wereld gaat dus mogelijk toch naar de knoppen, maar dat laat niet onverlet dat de wetenschap behoorlijk wat in haar macht heeft en dat het dus niet ondenkbaar is dat we met technologie het naar de knoppen gaan van de wereld een beetje kunnen vertragen.
Maarten Boudry, Waarom de wereld niet naar de knoppen gaat. Antwerpen: Polis, 2019.