‘Alle mensen, het is naar weten dat ze van nature streven’

0 Flares 0 Flares ×

Tekst: Paul van Tongeren

Wat filosofie is

Een hoogleraar logica en analytische filosofie aan een van de Nederlandse universiteiten noemde de continentale filosofie ooit spottend ‘wattologie’. Terwijl ‘echte wetenschap’ en een ‘wetenschappelijke filosofie’ tenminste methodisch en productief zouden werken aan de oplossing van problemen, zou de door deze hoogleraar verafschuwde continentale filosofie zich verliezen in even eindeloze als nutteloze vaagheid door te vragen ‘wat iets is’. Ze bedoelde waarschijnlijk tevens te zeggen dat die filosofie zich door haar ‘wat-is-vraag’ ertoe veroordeelde zo soft en onbepaald te zijn als een dot watten, maar vergat dat ze intussen zelf – zonder het op te merken – een antwoord gaf op de vraag wat (in dit geval) de filosofie is.

Als filosofie iets is, en als ze iets waard is, bestaat ze precies hierin: op te merken wat doorgaans niet opgemerkt wordt, vragen te stellen bij wat doorgaans als vanzelfsprekend wordt beschouwd, zich te verwonderen over wat doorgaat voor ‘gewoon’. De problemen waarmee (wetenschappelijke, technische of politieke) probleemoplossers zich bezighouden, veronderstellen doorgaans dat we al weten wat we bedoelen met de termen die we gebruiken. Wie ziektes wil genezen, veronderstelt dat hij weet wat een ziekte is, wie het klimaat wil beschermen, meent te weten wat het klimaat is, enzovoort. En als we het niet al weten, beginnen we ‘gewoon’ met een definitie vast te stellen. In het alledaagse spreken heerst die vanzelfsprekendheid nog sterker. Maar hoe vaak we ook het woordje ‘gewoon’ gebruiken, dikwijls nog aangevuld met het woordje ‘natuurlijk’ (‘het is natuurlijk gewoon zo, dat…’), het zou verbannen moeten worden uit het vocabulaire van elke filosofie die zichzelf serieus neemt. ‘Want het is verwondering die mensen tot filosoferen heeft aangezet, zowel de mensen nu, in onze tijd, als de eerste filosofen ooit.’

Die laatste zin komt uit de Metafysica van Aristoteles (982b11). De verwondering zet aan tot vragen en dat vragen zoekt naar inzicht, kennis. ‘Alle mensen, het is naar weten dat ze van nature streven,’ zoals de beroemde openingsregel uit die Metafysica (980a21) in deze nieuwe vertaling luidt. Het is alsof Aristoteles bijna had gezegd: ‘dat is natuurlijk gewoon zo’. Ook de filosoof ontkomt er niet aan ergens te beginnen. Maar Aristoteles stelt in zijn Metafysica de wat-is-vraag misschien wel het grondigst en het meest omvattend. En dat op tenminste twee manieren.

Ten eerste door die vraag te stellen ten aanzien van letterlijk alles wat is. We kunnen namelijk van allerlei dingen vragen wat het eigenlijk is, zowel van individuele dingen (‘wat is dit hier?’) als van verzamelingen van dingen (‘wat is een mens?’), zowel van materiële dingen (‘wat is een tumor?’) als van immateriële dingen (‘wat is een gedachte?’), zowel van bestaande als van onbestaande dingen (‘wat is een spook?’). Alleen al het woordje ‘ding’ dat ik steeds gebruik wijst erop dat al die ‘dingen’, hoe verschillend ze ook zijn, niettemin iets gemeen hebben. Wat is dat? Kun je op een zinvolle manier de wat-is-vraag stellen ten aanzien van alles? En dan niet alleen van ‘alles als geheel’, want dat zou weer onderscheiden zijn van de veelheid van ‘dingen’ waaruit dat geheel bestaat; en als onderscheiden van iets anders zou het niet ‘alles’ zijn. Wat kun je nog zeggen van alles, als ‘alles’ werkelijk ‘alles’ betekent? Als het zowel het bestaande als het niet bestaande omvat, kan ‘bestaan’ dus niet van alles gezegd worden. Maar ook wat niet bestaat, ‘is’ niettemin iets dat niet bestaat. Dat ‘is’ of het werkwoord ‘zijn’ kan blijkbaar van alles gezegd worden. En dus moet de meest fundamentele en alomvattende wat-is-vraag daarop betrekking hebben: wat is ‘zijnde’ als zodanig, dat wil zeggen: niet als dit of dat zijnde, als ‘paard’ of als ‘oorlog’, maar als zijnde.

Ten tweede betekent het stellen van de vraag, als het een echte vraag is, dat je inzicht zoekt. Verwondering is alleen het begin van de wijsheid; wijsheid die er vervolgens in bestaat op een of andere manier ‘vat te krijgen’ op dat waarover je je verwondert. ‘Grip krijgen op’ is ‘begrijpen’, en ‘begrijpen’ doen we door onderscheidingen te maken en verbanden te leggen. Aristoteles onderscheidt bijvoorbeeld – en op de eerste plaats – tussen dat iets is en wat of hoe het is, tussen het ‘zijn van het zijnde’ enerzijds en ‘wat er te zijn is’ anderzijds; waarmee we de twee misschien wel moeilijkste termen uit de Metafysica hebben aangeduid: hè ousia en to ti èn einai, in deze nieuwe vertaling weergegeven als respectievelijk: het ‘wat-iets-is’ en ‘het wat-was-er-te-zijn’. De verbanden worden vervolgens mogelijk door te onderscheiden tussen wat ‘ten-grondslag-ligt’ (hypokeimenon) en wat daaraan kan worden toegekend. En omdat ‘zijn’ een werkwoord is en op een gebeuren slaat, ‘werkelijkheid is altijd beweging’ (p. 70), moeten we om het te begrijpen ook ontdekken waardoor gebeurt wat er gebeurt: waar het ‘vandaan’ komt (hothen) en waar het naartoe wil of ‘omwille waarvan’ (hou heneka) het gebeurt.

En zo zitten we – al na een paar bladzijden – midden in de metafysische problematiek. Ook de metafysicus heeft keuzes gemaakt en aannames gedaan die bevraagd kunnen worden. Het zal duidelijk zijn dat alleen wie weigert of vergeet vragen te stellen bij wat vanzelfsprekend lijkt, wie ergens stopt met vragen stellen, kan menen te ontsnappen aan deze meest fundamentele tak van de wijsbegeerte, of beter: haar stam, haar wortel. Menen te ontsnappen, want niemand ontkomt er echt aan. Integendeel: wie geen metafysische vragen stelt, volgt naïef, zonder het te weten, een heersende metafysica, een heersende manier van denken over alle werkelijkheid.

Een voorbeeldig denker

Aristoteles is niet de eerste filosoof die uitdrukkelijk aandacht geeft aan de metafysische vragen. Integendeel: hij discussieert uitgebreid met zijn leermeester Plato en met alle voor-platoonse filosofen die hij kende. Maar Aristoteles is wel de eerste die er een aparte discipline van maakt binnen het geheel van de wijsbegeerte, en die – mede door die discussies met voorgangers – voor het eerst een systematiek aanbrengt. En ondanks het feit dat we van deze grote denker eigenlijk alleen maar teksten hebben die hij niet zelf voor publicatie gereedmaakte (vrijwel alle geschriften die hij zelf voor verspreiding redigeerde zijn verloren gegaan), en ondanks het feit dat de teksten die we wel hebben lange tijd uit de aandacht waren verdwenen en eigenlijk pas in de 12de eeuw, dankzij moslim-geleerden via Noord-Afrika, weer in Europa ontdekt werden, heeft zijn metafysica een onuitwisbare plaats gekregen in de geschiedenis van het denken. Ook na het zogenaamde einde van de metafysica, dat sommigen aan Hegel, anderen aan Nietzsche, weer anderen aan Heidegger, aan deconstructie-denken, differentiedenken of aan de empirische of linguïstische wending in de filosofie toeschrijven, ook na dat alles blijft de metafysische vraag onvermijdelijk en blijft de manier waarop Aristoteles voor het stellen daarvan een aantal begrippen heeft ontwikkeld en aan de beantwoording daarvan richting heeft gegeven onontkoombaar.

Overigens gebeurt dat in deze tekst van bijna twee en een half duizend jaar geleden op een manier die vaak verrassend dichtbij klinkt. Afgezien van de eeuwig actuele volgehouden vraag naar het uiteindelijke valt op hoeveel aandacht Aristoteles heeft voor de concrete ervaring, evenals de wijze waarop en de mate waarin hij discussieert met andere denkers. In het eerste boek behandelt hij bijvoorbeeld tamelijk uitvoerig zowel Plato’s denken en dat van vrijwel alle voor-socratische denkers, en wel op zo’n manier dat hij zelf de regie houdt over de discussie. Ook in dat opzicht is Aristoteles een voorbeeldig denker: hij stelt de vraag vast zodat duidelijk is waarover we het gaan hebben, paalt het veld begrippelijk af zodat we weten wat we bedoelen met de termen die we gebruiken, verzamelt wat daarover zoal geschreven en gezegd is, en geeft aan waarom we nog verder moeten vragen.

Een knappe vertaling

Het is enerzijds vreemd dat er nog nooit een Nederlandse vertaling van het hele boek was gemaakt – er waren tot nu toe alleen delen in vertaling verschenen (onder andere van dezelfde vertaler, die voor deze uitgave echter weer helemaal opnieuw begon). Anderzijds is het begrijpelijk dat het zo lang heeft geduurd voordat deze klassieker onder de klassiekers in vertaling beschikbaar kwam, want het is geen eenvoudige opgave en dus een geweldige en indrukwekkende prestatie van Ben Schomakers deze taak eindelijk te hebben volbracht. Door het boek in (deze) vertaling te lezen wordt de lezer niet alleen met Aristoteles in contact gebracht, maar wordt hij ook geconfronteerd met een hele traditie waarin het denken van Aristoteles werd overgeleverd en in zekere zin verstard raakte. Eén voorbeeld: generaties van filosofen hebben gesproken over ‘substantie’ en ‘substantie-metafysica’ als ze (het denken in termen van) de ousia van Aristoteles bedoelden. Schomakers vertaalt die ousia met wat-iets-is (iets wat aan het zijn is, maar ook ‘het resultaat van een ‘zijning’, dat wat door te zijn geworden is, iets geworden is’ p. 18) om aan te geven dat Aristoteles’ begrip veel dynamischer is dan de ingeslepen traditie suggereert. Als hij to ti èn einai vertaalt met het wat-was-er-te-zijn gaat zijn poging om niet in die gebaande paden van de traditie (die spreekt van ‘wezen’ of ‘zozijn’) te raken misschien wat ver. Maar door deze en andere kernbegrippen consequent en zo letterlijk mogelijk te vertalen, slaagt hij erin Aristoteles weer te laten spreken, ook tegen de eeuwenlange interpretatie van zijn denken in. Schomakers toont zich overigens ook in deze vertaling weer een groot stilist en taalkunstenaar, waardoor het onvermijdelijk stroeve van een zo oude tekst regelmatig opmerkelijk fris klinkt.

De tekst van Aristoteles, die ongeveer 350 pagina’s telt, wordt in deze uitgave voorafgegaan door ca. 20 pagina’s met een verantwoording van de vertaling (waarom dit boek, waarom vertaald, waarom zo vertaald en waarom zo uitgegeven) en een lange (70 pagina’s) filosofische (de auteur zelf zegt ‘metafysische’) inleiding. In die tekst, een belangrijk essay op zich, besteedt Schomakers ten eerste aandacht aan de ontologie, aan wat Aristoteles zegt over het zijnde als zijnde, met name aan de betekenis van het begrip ousia. Ten tweede en vooral gaat hij in op het theologische aspect van deze metafysica. Zonder uitgebreid de lange geschiedenis van commentaren en interpretaties hiervan te bespreken, presenteert hij zijn eigen interpretatie, waarin centraal staat dat de Metafysica behalve een ontologie, ook en zelfs vooral een metafysica is. Ze gaat over de beginselen, oorzaken en uiteindelijk de eerste oorzaak van de zijnden als zijnden; een metafysica die hij ook wel een theologie noemt omdat volgens Aristoteles (volgens Schomakers) een transcendente god, als het omwille waarvan alles is wat is, de werkelijkheid veroorzaakt en bepaalt. Hij erkent dat hij daarmee zíjn interpretatie geeft, en zeker niet de enig mogelijke, hoezeer hij ook zelf van de juistheid ervan overtuigd is. Bij die interpretatie, waarmee hij Aristoteles dichter bij Plato en de platonisten brengt dan de meeste andere interpreten gewoonlijk doen, past dat hij voornamelijk ingaat op de hoofdstukken VI, XI en vooral XII (het beroemde boek Lambda): “op de belangrijkste en meest bezielde bladzijden van de Metafysica, geschreven aan het eind van zijn leven […] kruipt [Aristoteles] heel dicht naar Plato toe” (p. 79). De twee hoofdstukken die daar nog op volgen beschouwt hij als een minder relevante appendix. In het eigenlijke hoogtepunt gaat het uiteindelijk over het goede als het beginsel waarnaar alle zijnden verlangen en door dat verlangen zijn wat ze zijn. Het goede (en goddelijke) is daarmee zowel transcendent beginsel als bestaand in de werkelijkheid die erdoor bewogen en bepaald wordt. Het meest goddelijke of godgelijke in de werkelijkheid, of dat waarin het goddelijke het meest zichtbaar wordt is het intellect of het denken, waarmee ons bewuste denken zich soms vereenzelvigt. En zo eindigt de Metafysica waar zij begon: bij de verwondering en het weten waarnaar alle mensen van nature streven.

Aan Aristoteles’ tekst zijn verder ongeveer 70 pagina’s aantekeningen en een register op eigennamen toegevoegd. In de aantekeningen geeft Schomakers soms wat feitelijke informatie (bijvoorbeeld over welke positie Aristoteles bespreekt, of over waar in dit of een van zijn andere boeken een kwestie uitvoeriger aan de orde komt), en geeft hij regelmatig uitleg van moeilijke passages, soms ook onder verwijzing naar zijn eigen interpretatie zoals hij die in het inleidende essay uitwerkte. In die uitleg hoor je vaak de docent spreken die in een tekstlezingscollege van de vertaling, via een parafrase van de tekst, naar een tentatieve uitleg gaat. En als een goede docent schroomt Schomakers niet om toe te geven dat hij het ook moeilijk vindt (“Moeilijk!”, “Vreselijk lastige passage”) of dat zijn uitleg – onvermijdelijk – speculatief is. Overigens willen de aantekeningen geenszins een volledig commentaar of volledige tekstuitleg zijn. Ze worden bovendien geleidelijk aan minder in aantal. Het eerste boek telt in de vertaling 35 van de 350 pagina’s van het hele boek, maar deze 10% van de tekst krijgt meer dan een derde van het totale aantal pagina’s toelichting in de noten.

Aristoteles’ Metafysica is geen eerste inleiding in, maar eerder een hoogtepunt van de filosofie. Door deze vertaling is dat hoogtepunt dichterbij gekomen, ook voor beginners. Gelukkig is de Bekker-notatie in de tekst aangegeven, zodat de lezer gemakkelijk andere vertalingen en vooral de Griekse tekst kan raadplegen. Dat de vertaler de tekst van Aristoteles in alinea’s heeft verdeeld en opsommingen van de auteur doorgaans expliciteert door nummertjes toe te voegen, helpt beslist bij de lectuur. Het boek is mooi uitgegeven door uitgeverij Klement. Wel zou de(ze) lezer van zo’n boek graag wat meer ruimte in de marge hebben om aantekeningen te maken, bijvoorbeeld om de Griekse termen bij de vertaalde kern-noties te noteren. Ook zou de band wat minder stijf en het papier wat dunner mogen zijn, zodat het boek tenminste open kan blijven liggen.

Aristoteles, Metafysica. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Ben Schomakers. Utrecht: Klement, 2018.

0 Flares Twitter 0 Facebook 0 Google+ 0 LinkedIn 0 0 Flares ×

Reageer