Tussen lichaam en geest
Terwijl het klimaat verandert en we beginnen te beseffen dat we na eeuwen van verlichting nog net zo weerloos zijn tegen het natuurgeweld als tevoren, tekent een waardencrisis zich af. Is dit nou vooruitgang? Wij waren toch dat autonome subject dat zijn eigen lot bepaalt? Met Waar geen wil is, is een weg brengt Henk Oosterling zijn persoonlijke ervaringen met de Japanse cultuur en filosofie samen met zijn wetenschappelijke studies naar de moderne Franse filosofen en de interculturele filosofie. Hij toont wat de oosterse verlichting ons westerlingen te bieden heeft.
Tekst: Joost De Raeymaecker
Video: Mark Leegsma
Oud-kendokampioen is hij en gefascineerd door martial arts. Ook is hij hoofddocent aan de Erasmus Universiteit en richtte hij in 2004 Rotterdam Vakmanstad op. Dit initiatief om duurzaam vakmanschap op de kaart te zetten leverde hem al diverse prijzen op. In het laatste jaar voor zijn pensioen levert Oosterling wellicht een van zijn meest toegankelijke en persoonlijke werken af.
De denker, wiens Rotterdamse dictie net zo klettert als zijn kendozwaard, schiet daarbij uit de startblokken. Al meteen op de eerste pagina neemt een dan nog jonge Oosterling ons als een moderne scheepsjongen van Bontekoe mee op reis naar het verre Oosten. We belanden zonder pardon in een dojo waar intensieve trainingen de lichamen afmatten tot ze niets meer willen. Niet voor niets betekent dojo: de plaats (jo) waar de weg (do) beoefend wordt. Terwijl het autonome subject, de individualiteit en de creatieve eigenzinnigheid met alle andere westerse verlichtingsidealen voor pampus liggen op de mat, vangen we een eerste glimp op van wat Oosterling ‘lichaamsdenken’ noemt. In tegenstelling tot Rodins beroemde denker, die stil zit op een steen, gaat het hier om een dynamisch doen-denken. Er is sprake van een zekere willoosheid, een leegte en een vorm zonder inhoud die wij westerlingen in eerste instantie alleen als negatief kunnen zien.
Terwijl Oosterling ons gaandeweg de Japanse cultuur en filosofie voorschotelt, beginnen we te begrijpen dat vorm en inhoud in het land van de rijzende zon met elkaar samenvallen. Waar wij onszelf vormen en verwezenlijken door ons te richten op autonomie, individualiteit en eigenzinnigheid, richt de Japanner zich, van kendo tot origami en van theeceremonie tot kalligrafie, met hetzelfde doel op het vormvertoon. Hij herhaalt net zo lang tot hij perfect kan uitvoeren. Dat is niet zozeer een kwestie van lopendebandwerk als wel van een leven lang blijven (bij)leren.
Het zal niet verbazen dat techniekbeheersing hierbij het hoogste goed is. De kendoka bemeestert zijn zwaard zodanig dat het een verlengstuk wordt van zijn lichaam en je kan spreken van een ‘bezield zwaard’. De ruimte tussen twee kendoka’s, die met ma wordt aangeduid, zo vertelt Oosterling, is geen leegte maar een vervulde vorm die de strijders zowel scheidt als verbindt. Terwijl geesten, lichamen en zwaarden hierop inwerken, nemen de kendoka’s, met Jean-Luc Nancy’s partage, letterlijk deel in verdeeldheid.
Iedereen die weleens op een sportveld staat zal hierin het moment herkennen dat je opgaat in het spel en je ‘zonder nadenken’ begint mee te bewegen met je team en de ruimte tussen de spelers. De ‘drill’ van een training kan worden omgezet naar de ‘skill’ van een vakman die juist daardoor kan deelnemen aan het netwerk van de maatschappij.
Het lichaamsdenken vormt samen met ‘nietsdenken’ en ‘doodsdenken’ in de loop van het boek een netwerk van kruisverbanden tussen oost en west. Waar deze begrippen bij ons alleen maar problemen veroorzaken omdat zij verschijnen als negatie van de verlichte geest, als nihilisme en als het einde van God en mens, hebben ze in Japan een hele andere verschijningsvorm. Het menselijk lijden — zo centraal in onze christelijke wereld — en zijn moderne zinloosheid worden niet gevreesd tot de consumptie van het niets erop volgt. Ze worden juist bevestigd. Daarmee toont zich de oosterse verlichting en opent de weg voor het egoloze en compassievolle inzicht dat we aan de zinloosheid weliswaar niets kunnen veranderen maar dat we met ons handelen wèl het lijden van anderen kunt verminderen.
Return of the Jedi
Eenmaal terug in Europa rijst de vraag wat deze oosterse verlichting kan betekenen voor de waardencrisis waar haar westerse evenknie mee worstelt. Nietzsche analyseerde al dat we, geconfronteerd met de zinloosheid van ons lijden na de ‘dood van God’, liever het niets willen dan niet (meer) te willen. Onze wil als een bank of voetbalclub die te groot is om failliet te gaan: the show must go on. Dit nihilisme resoneert bijvoorbeeld in het cynisme waarmee wij dagelijks onze onverschilligheid tonen voor het verband tussen de biefstuk die ’s avonds op ons bord ligt en het afscheuren van ijsmassa’s op Antarctica. Ook het verband tussen de file waar we onderweg naar die biefstuk instaan en de file Syrische vluchtelingen voor de Griekse poort —geen losgescheurde ijsmassa, maar een losgescheurde mensenmassa— weerhoudt ons er niet van er morgen gewoon wéér in te gaan staan. Onze vermogens om hiertegen handelend op te treden lijken te zijn verdampt.
Het menselijk lijden en zijn moderne zinloosheid worden in Japan niet gevreesd tot de consumptie van het niets erop volgt, maar juist bevestigd
Met behulp van de oosterse verlichting tracht Oosterling dit nihilisme en cynisme om te vormen en het bijbehorende, in negativiteit vastgeroeste begrippenapparaat te herwaarderen. Trouw aan Einsteins uitspraak dat we onze problemen niet kunnen oplossen vanuit dezelfde manier van denken waarmee we ze creëerden, zoekt hij naar een combinatie van oosterse daadkracht en westerse denkkracht. Dit interculturele ‘doen-denken’ vraagt ook om een nieuwe taal en Oosterling spreekt bijvoorbeeld niet langer over ‘autonoom subject’ en ‘individu’ maar over ‘intervidu’; de mens is een knoop in een ecologisch netwerk. Terminologie die vooruitloopt op het ‘tussendenken’ waar het boek mee besluit en dat ons een glimp laat opvangen van de relationele ecofilosofie die Oosterling voorstaat.
Doen-denken
De kracht van Oosterlings denken ligt erin besloten dat het niet louter een ‘denken’ betreft maar een ‘doen-denken’. Het inzicht dat wij met deze wereld verbonden zijn door onze middelen, van zwaard tot smartphone, van winkelmand tot voertuig, is in eerste instantie bijzonder confronterend. Wij zijn, elke keer dat wij ze gebruiken, onmiskenbaar deel van het probleem ofwel van de oplossing. Eenmaal bekomen, blijkt dit inzicht ons er in tweede instantie ook bewust van de maken dat wij de middelen om dit te veranderen reeds in handen hebben. Wij kunnen deze middelen leren beheersen en een mediawijsheid verwerven die inzet op relaties in plaats van individuen.
Oosterling presenteert bij dit alles een indrukwekkende en soms overweldigende hoeveelheid analyses en inzichten in de Japanse filosofie en cultuur. Niet alleen onthult hij hoe deze van invloed zijn geweest op de moderne Franse denkers, maar ook hoe deze zelf in een eerdere fase zijn beïnvloed door het werk van bijvoorbeeld Hegel.
Alhoewel de eerste zeven hoofdstukken volledig zijn gewijd aan de oost-west connectie en alleen het laatste hoofdstuk zich in grote lijnen buigt over het resulterende tussendenken, blijven de urgentie en relevantie voor hoe wij ons, in het hier en nu, tot de wereld verhouden altijd voelbaar.
Michel Foucault stak ooit de loftrompet over Gaston Bachelard, omdat hij de woorden van de grote auteurs en denkers altijd confronteerde met die van de kleinere, onbekende auteurs. Op soortgelijke wijze weet Oosterling de ogenschijnlijk eenvoudige, dagelijkse bewegingen van de mens — oosterling of westerling gelijk — te confronteren met enkele grote thema’s uit de filosofie van de negentiende en twintigste eeuw. Een tour de force. Gelukkig verkeert Henk Oosterling daarbij in goede vorm.
Henk Oosterling, Waar geen wil is, is een weg: Doendenken tussen Europa en Japan. Boom, 2016