DOOR LAGEN VAN VRIJHEID HEEN

0 Flares 0 Flares ×

Tekst: Mark Leegsma

Na dertig jaar cultuurfilosofie doceren aan de Universiteit Leiden ging Gerard Visser vorig jaar met pensioen. Op de dag van zijn afscheidscollege verscheen zijn essay Oorsprong & vrijheid. Wat blijkt? Vissers ‘nadagen’ zijn bepaald nog niet aangebroken; hij belandde zelfs op de longlist voor de Socrates Beker. Over een bezielde tekst waarin een doorbraak besloten ligt.

ISVW-iFilosofie #17 - Longlist Socrates Wisselbeker - Gerard Visser - Oorsprong & vrijheid. En ik werd die ik was gebleven

In 2012 pleegde hoogleraar cognitiefilosofie Marc Slors een kritische ingreep in het Nederlandse breindebat. Neurowetenschappelijke feiten zeggen niet over de vrije wil wat wij wel denken, betoogde hij in het toepasselijk getitelde Dat had je gedacht! Wordt de discussie over de vrije wil opgevat als die over de waarheid van het mechanistisch determinisme, dan is dat immers een discussie over de aard van de realiteit tout court. Aan die ontologische discussie leveren wetenschappelijke feiten geen bijdrage, aldus Slors. Integendeel, de mogelijkheid van die feiten hangt af van deze discussie.

Levensverhaal

Voor zover neurowetenschap wél iets over de vrije wil te zeggen heeft, gaat het om een wezenlijk andere vraag: zijn wij het zelf die handelingen verrichten? Neurowetenschappelijke experimenten geven daarop een helder antwoord: het brein zet ‘ons’ gedrag in gang voordat wij ons van welke keuze dan ook maar bewust zijn. Keuzevrijheid is metafysische mosterd na de maaltijd.

Die conclusie gaat althans op indien zelf en bewustzijn samenvallen. Maar wat als het zelf méér beslaat dan het domein van ogenblikkelijke en onverschillige keuzes? Terecht vroeg Slors zich af of het zelf niet veeleer over de ‘lange termijn’ gaat; over het levensverhaal waarin overtuigingen, verlangens en doelen gearticuleerd worden en op grond waarvan we besluiten of een bepaald gedrag ‘van onszelf’ is.

Pragmatische paradox

Slors’ ingreep is een doorbraak in het debat gebleken, al werpt de accentverschuiving van vrije wil naar zelf ook een nieuwe vraag op. Als het eigene van gedrag, zoals Slors voorstelt, is gelegen in de mogelijke identificatie met een levensverhaal, dan is daarmee een vergelijking tussen feitelijk gedrag en dat verhaal gegeven. Deze vergelijking veronderstelt op haar beurt deliberatie en keuze. Maar hoe wordt deze keuze gemaakt? Die vraag is verre van triviaal, want op de ‘gewone’, bewuste keuze kunnen we niet terugvallen.

Een wezen is vrij wanneer het in zijn element is – ​
maar wat is dit element?

Moeten we een onbewust ‘op grond van’ postuleren om deze keuzevrijheid te construeren? Dan begeven we ons voor we het weten in een regressus van almaar onbewuster gronden in infinitum. Hier wreekt zich de pragmatische paradox van in de praktijk blijven doen wat we in theorie afzweren: delibereren.

Dat geeft te denken. Want als we naar aanleiding van neurowetenschappelijke experimenten het bestaan van een zelf aannemen dat het domein van onverschillige keuzes ontstijgt, vragen dezelfde experimenten dan niet om een begrip van vrijheid voorbij de delibererende oordeelsvorming?

Vrijheid beluisteren

In Oorsprong & vrijheid verstaat en stelt Gerard Visser die vraag glashelder. Om haar te beantwoorden laat hij zich leiden door de intuïtie dat een ‘wezen vrij is wanneer het in zijn element is’ – daar direct de ‘afgrondelijke vraag’ aan toevoegend wat het dan is, dat element.

Waarom Visser spreekt van een afgrondelijke vraag moge na de pragmatische paradox van de deliberatie duidelijk zijn. Een eenduidig antwoord hoeft de lezer dan ook niet te verwachten. Visser beschouwt vrijheid wel als één, maar niet als símpel fenomeen. Het bestaat uit verschillende lagen die, willen we hun samenhang begrijpen, in onderscheid ‘beluisterd’ dienen te worden.

Met en tegen Heidegger

Net als Slors ontvouwt Visser vrijheid in de lange termijn. Voor de auteur van Oorsprong & vrijheid is die termijn evenwel de geschiedenis van de filosofie. Al bij Aristoteles vindt Visser twee kiemen van vrijheid die de rest van haar geschiedenis zullen tekenen. Zo weekt Visser Aristoteles’ telos los uit de traditionele interpretatie van doeloorzaak. In navolging van Heidegger bespeurt hij in het telos de omgeving die een ding laat zijn wat het is, zoals pas de zee een schip laat varen.

Terwijl Visser met Heidegger meegaat als hij de aanvoegende wijs van het ‘laten zijn’ een ‘vrijgave’ noemt, stelt hij zich kritisch op waar het diens afwijzing van het subjectieve element betreft. Bij Aristoteles hoort Visser daarom niet één, maar twee wijzen van vrijheid: niet alleen die van telos of omgeving, maar ook die van de psuchè of ziel.

Voor Aristoteles is de ziel het principe van het van zichzelf uit bewegen. In deze zin zijn zowel dieren als mensen bezield. Wat de laatste van de eerste onderscheidt is het vermogen om, vooruitlopend op de mogelijke effecten ervan, op de spontane begeerten te reflecteren. Via het vermogen tot reflectie kan de psuchè van de mens ten slotte opklimmen naar morele verantwoordelijkheid.

Van deugd naar plicht

Aristoteles gaat uit van de continuïteit van begeerten en moraal. Vanwege die continuïteit komt ethiek neer op het trainen van de begeerten tot één consistent gedrag ofwel deugd. Visser attendeert zijn lezer hier niet voor niets op. Hoe anders staan de zaken er namelijk voor wanneer het continuüm van lichaam en geest, begeerte en rede, plaats maakt voor hun tegenstelling.

ISVW-iFilosofie #17 - Portret Gerard VisserDe tweespalt van lichaam en geest bereikt zijn filosofische climax, zo memoreert Visser, bij Kant. Tegenover de volledig gedetermineerde natuur, waar de lichamelijke begeerten toe behoren, staat het geestelijke rijk van de rede. Als er sprake is van een vrije wil, voor Kant hét element van moraliteit, dan kan en mag die niet door het gedetermineerde lichaam worden gedreven. Daarom behoeft de praktische rede een eigen analogon van begeerte: de plicht. Zo is het dat vrijheid bij Kant de laag van autonomie, het zichzelf de wet opleggen, verkrijgt.

Het einde van het algemene

Kant mag dan te boek staan als Verlichter, zijn radicalisering van de lichaam-geestkloof en de schepping van de plicht als pseudobegeerte zijn staaltjes van onvervalste metafysica. Dat snapten de Idealisten na Kant, met name Schelling en Hegel, maar al te goed. Met Fichte zagen zij in de kantiaanse autonomie een vrijheid die zichzelf voldoende en daarmee absoluut subject is.

Maar met het beklinken van de vrijheid van dwang is het verhaal niet uit, weet Visser. Voor Schelling kan nu pas het waartoe van vrijheid als nieuwe, problematische laag opdoemen. Zou het waartoe aan onverschillige keuze omwille van de keuze (lees: plicht) overgelaten worden, denkt Schelling, dan zou het uitdraaien op een stuivertje wisselen tussen een determinisme en een contingentie die beide even vreemd zijn aan het subject. Lood om oud ijzer dus, met vrijheid als holle frase.

Om dat te voorkomen grondvesten de Duitse Idealisten het waartoe in de Goddelijke wil die zich, aldus Hegel, het algemene ten doel stelt. Hegel ziet die wil in de opkomende burgerlijke maatschappij van zijn tijd concreet worden. Recht, zo meent hij, is immers het bestáán van vrijheid – waarmee voor Visser de geschiedenis opnieuw een wending neemt. Met het concreet en tijdelijk worden van vrijheid komt het individu zijn recht op de eigen, bijzondere beleving opeisen. Hegel kan nog wel mopperen op het individualisme als de ‘ziekte van deze tijd’, hij heeft die geest zelf mee uit de fles geholpen. De metafysische heerschappij van het algemene is definitief ten einde.

Beleving

Na de ‘dood van God’ begrijpt Nietzsche dat het schot tussen lichaam en geest niet overeind kan blijven. Consequentie: de redelijke, zo niet goddelijke moraal van voorgangers Kant, Schelling en Hegel moet aan diggelen. Hoe de ‘filosoof met de hamer’ de begeerten uit hun eeuwenlange verdomhoek bevrijdt, is geschiedenis.

Terwijl Nietzsche in de ‘speelruimte van begeerten’ het element van individueel (be)leven ontdekt, legt Kierkegaard de beleving van vrijheid zelf bloot: angst voor het ontbreken van grond onder onze keuzes. Want àls we vrij zijn, dan moet ons kúnnen kiezen een pure Mogelijkheid zijn die zelf niet meer op noodzakelijke gronden rust. In die Afgrond turen – die, zegt Nietzsche, terugtuurt in ons – is verre van metaforisch. Angst is even echt als de levenskeuzes die we (niet) durven maken.

Giacometti

De filosofische reis die Oorsprong & vrijheid maakt is kortom indrukwekkend. Dat ligt aan zijn epische schaal, maar niet minder aan Vissers manier van filosoferen. Op het eerste gezicht is die, vergeleken bij de analytische stijl van bijvoorbeeld Marc Slors, ‘vaag’: waarom al die lagen en niet to the point? De vraag is of het zin heeft to the point te komen als identiteit niet zonder tijd te denken valt. Dat Visser – als Hegel, Bergson en Heidegger voor hem – het statische principe van non-contradictie ondergeschikt maakt aan identiteit als iets wat verschil en verandering omvat is niet vaag maar consistent en, als het om het verband tussen vrijheid en (eigen) tijd gaat, onontkoombaar.

De vrijgave tot een bestemming en de bezielde kracht ​
van een oorsprong
gaan samen in de mogelijkheid ​
telkens opnieuw tot onszelf te besluiten

Dat maakt het essay tot een heuze tour de force. Aan het einde van die toer is Visser door de vraag die haar bewoog als één van de lagen van de vrijheid zelf heengegaan. Door haar historische plooien te ontvouwen heeft hij laten zien hoe in vrijheid de vrijgave tot een bestemming en de bezielde kracht van een oorsprong samengaan in de mogelijkheid telkens opnieuw tot onszelf te besluiten.

Deze bespreking is te statisch om de beweeglijkheid die Vissers tekst bezielt recht te doen. Het is per slot van rekening een bezielde, persoonlijke geschiedenis, verweven met zowel Vissers afscheid van de universiteit als met Alberto Giacometti, de moderne beeldhouwer met wiens levensverhaal Visser het filosofische betoog verhelderend doorsnijdt. Eigenlijk is het maar goed dat deze bespreking die bezieling niet vangt; het essay vraagt erom zelf te worden gelezen.

Doorbraak

Het breindebat, ten slotte, is er mijns inziens bij gebaat als deze geschiedenis en het daarin ontsloten, ruimere begrip van vrijheid erin gaan doorsijpelen. Ongetwijfeld zullen er wenkbrauwen gefronst en neuzen opgehaald worden voor de bezieling waar Visser van spreekt. Ik geef toe dat ik daar zelf ook reserves bij heb. Riekt de ziel immers niet naar het dualisme waar we van af willen?

Maar wie zich door aangeleerde allergie laat leiden mist de pointe. De impasse van het liberale vrijheidsbegrip als deliberatieve keuze noodt ons over vrijheid als oorsprong en over de oorsprong van vrijheid na te denken. Vissers essay is op zijn minst een prachtig getuigenis van wijsbegeerte. Wie weet kijken we er over een paar jaar op terug en zullen we ook zeggen: een doorbraak.

Gerard Visser, Oorsprong & vrijheid: En ik werd die ik was gebleven. Sjibbolet, 2015.

 

0 Flares Twitter 0 Facebook 0 Google+ 0 LinkedIn 0 0 Flares ×

Reageer