Het kunstwerk is zelf een vorm van denken
De omslag van Kijken, proeven, denken van de Gronings/Antwerpse kunst- en cultuurfilosoof Thijs Lijster meldt in kleinere letters wat dit boek behelst: essays over kunst, kritiek en filosofie, waarbij die twee laatste neerkomen op kunstkritiek en kunstfilosofie.
Tekst: Frans Jacobs
Wat een essay behelst werkt Lijster aan het begin van het tweede deel uit op geleide van Montaigne. Die brengt hij dus blijkbaar onder bij de kunstcritici, wat nog vreemder is dan hem als een filosoof te beschouwen. Montaigne past eigenlijk bij geen van de drie delen van het boek, maar laat in het algemeen zien wat Lijster aantrekkelijk vindt aan een essay: persoonlijke en aan de ervaring ontsproten overwegingen, die niet zozeer denkprobeersels zijn, maar eerder de associatie van proeven of aftasten oproepen. Maar al te persoonlijk en losgezongen van de wereld der geleerden is een goede essayist ook weer niet. Dat laat Lijster in zijn derde deel zien aan de hand van David Hume, die de essayist als ambassadeur beschouwt van de geleerde wereld in de wereld van de conversatie, wat Lijster heel mooi vindt. Hij laat zich dus inspireren door Montaigne én Hume bij het schrijven van zijn eigen essays.
Het boek begint met een plaatsbepaling van de hedendaagse kunstkritiek. Er worden tegenwoordig veel kunstwerken geproduceerd die niet een in zichzelf gesloten organisme zijn. Ze hebben een ‘open’ karakter en treden in contact met hun omgeving en zelfs met het publiek. Wanneer iemand ernaar kijkt en erover nadenkt, denkt het kunstwerk volgens Lijster dan ook terug en geeft het dus te denken. Essays over kunst zijn daarom tegenwoordig haast vanzelfsprekende metgezellen van open kunstwerken. Die essays bevatten vooral immanente kritiek: de vraag is niet zozeer of de toeschouwer een kunstwerk mooi vindt of lelijk, maar wat het is dat er een kunstwerk van maakt (of niet).
Dat laat Lijster in het eerste deel zien aan de hand van enige werken van beeldende kunst en vooral van installaties, een tegenwoordig prominent aanwezige kunstvorm. Als ik in een museum met een installatie word geconfronteerd, weet ik vaak niet goed wat ik ermee aan moet, maar Lijster slaagt erin om er woorden bij te denken, waardoor zo’n installatie gaat leven. Fraai vind ik ook zijn overdenkingen bij Rodins De Denker. Diens pose wordt eigenlijk door geen enkele denker ingenomen, en toen het exemplaar dat zich in het Singer Museum bevond dan ook beschadigd werd, gaf dat natuurlijk te denken: opknappen of juist in zijn gemankeerde vorm tentoonstellen?
Het tweede deel stelt vooral vragen bij het vele jargon dat in de kunstkritiek hoogtij viert. Een centrale plaats neemt daar de aanval in die Karel van het Reve in 1978 pleegde op de literatuurwetenschappen. Voor een flink deel krijgt deze gelijk, maar Lijster slaagt erin om aan diens eigen betoog argumenten te ontlenen voor de onvermijdelijkheid en zelfs het grote goed van de interpretatie van kunstvoorwerpen, zeker in een tijd dat de vastomlijnde categorieën van weleer hun zeggingskracht hebben verloren. Er moet naar nieuwe woorden worden gezocht, die zich laten gezeggen door de kunstwerken zelf.
In het derde deel komen inderdaad filosofen aan de orde (Lovecraft, Benjamin, Hume), maar meer nog problemen die je bij gebrek aan beter filosofisch kunt noemen, zoals de vraag wat er geworden is van Rimbauds ‘Je est un autre’ toen het een enthousiaste ontvangst kreeg op Amerikaanse universiteiten, en de vraag of er blasfemische kunst bestaat. In verband daarmee komt Lijster met een ingenieus antwoord: wanneer iets tot kunst wordt gemaakt, impliceert dat zowel een heiligverklaring als een heiligschennis, en hij heeft daar goede argumenten voor. Neem er kennis van!
In dit boek treft de lezer geen scherpomlijnde standpunten, geen dichtgetimmerde betogen, geen allesomvattende perspectieven, maar in een zorgvuldige taal zonder jargon en zonder clichés geformuleerde aantekeningen bij kunst en kunstkritiek, die altijd verhelderend zijn en die iets meeslepends hebben. Het verbaast me niet dat Lijster onlangs de Essayprijs heeft gewonnen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.
Thijs Lijster, Kijken, proeven, denken. Amsterdam: De Bezige Bij, 2019.