Kritiek van de gestresste rede
Stress wordt tegenwoordig als inherent aan het werkzame leven geaccepteerd. Een burn-out leidt vaker tot een verwijzing naar een arts of psycholoog dan tot algemene morele verontwaardiging. Zijn we soms niet meer in staat ons voor te stellen hoe het anders zou kunnen? In dat geval is Hartmut Rosa’s Leven in tijden van versnelling misschien een stap in de goede richting.
Tekst: Mark Leegsma & Suze van Scheers
Interview: Suze van Scheers
We leven in tijden van stressverheerlijking. Stress betekent dat je het druk hebt, en wie ‘druk druk druk’ is verwerft aanzien. Work hard, play hard is het credo. Het lijkt geen toeval dat werkgerelateerde psychosomatische stoornissen als burn-out en de populariteit van yoga, mindfulnessmeditatie en andere onthaastingsstrategieën evenredig toenemen. De onuitgesproken voorwaarde voor deze tendens is dat de individuele werknemer de volle verantwoordelijkheid voor ‘zijn’ stress aanvaardt. Net als elke prestatie komt ook elk falen op de rekening van het individu. Als morele consequentie volgt daaruit niet minder dan dat mislukken een keuze is – met keuzestress en faalangst als ‘natuurlijk’ gevolg.
Kruispunt
Er zou ons echter wel eens een kentering in het denken over stress te wachten kunnen staan. Want, zoals filosoof en psychoanalyticus Paul Verhaeghe elders in dit nummer oppert, het is maar de vraag of de verregaande individualisering en daarmee gepaard gaande psychologisering van stress de kern van de zaak raken. Nu burn-out epidemische vormen aanneemt, kunnen we het ons niet veroorloven de blik alleen op individuele gevallen te blijven richten alsof het om een reeks incidenten gaat. Wanneer we het redelijke vermoeden hebben dat er meer aan de hand is, zou het toch raar zijn als we niet op zijn minst vragen stellen over de omstandigheden waaronder de ‘incidenten’ plaatsvinden. Wanneer er op een kruispunt in een jaar tijd honderd aanrijdingen plaatsvinden, spreken we ook niet van honderd tragische ongevallen, maar gaat het kruispunt op de schop.
Een van de vaandeldragers van deze kentering zou wel eens Hartmut Rosa kunnen zijn. In Leven in tijden van versnelling analyseert de vooraanstaande Duitse socioloog hoe we tegenwoordig met tijd omgaan, hoe we erover spreken en hoe ons begrip van tijd ook tegen ons werkt en tegen ons gebruikt wordt. Naast een analyse biedt Rosa tevens een kritiek van de rol van tijd in onze moderne samenleving. Volgens hem leven wij in een tijd waarin een ingrijpende mate van versnelling optreedt op haast alle terreinen van het leven. Niet alleen vinden technische innovatie en maatschappelijke verandering in rap tempo plaats, maar ook het levensritme zelf wordt gestaag opgevoerd. Interessant is hoe Rosa deze verschillende speelplaatsen van versnelling beeldend en herkenbaar onderbouwt, daar grote verbanden tussen legt en verheldert wat voor negatieve gevolgen hun dynamiek van versnelling met zich meebrengt.
Neem bijvoorbeeld de technologische versnelling. Aan de ene kant stelt Rosa vast dat uitvindingen veelal een hogere mate van efficiëntie met zich meebrengen. Met een e-mail vertellen we een geadresseerde in een ogenblik wat via de snelste koerier uren, of toch minstens minuten zou duren; en met het vliegtuig reizen we in een paar uur naar plaatsen die we per boot pas na dagen zouden bereiken. Maar hoewel technologische innovaties er aanvankelijk voor zorgen dat we ‘tijd overhouden’, wordt vanwege diezelfde innovaties even gauw verwacht dat we ook meer van hetzelfde met en in evenveel tijd doen. Gekoppeld aan de economische imperatief van voortdurende groei mondt deze dynamiek uit in een niet aflatende versnelling. Het is de druk die van deze versnelling uitgaat die, zo meent Rosa, aan onze alledaagse beleving van tijd en stress ten grondslag ligt.
Behalve met deze dynamiek heeft versnelling volgens Rosa te maken met een verandering in onze patronen van tijdsbeleving. Die patronen, waarvan we er van oudsher twee zouden kennen, hebben betrekking op de verhouding tussen de tegenwoordige en de voltooide tijd. In het ‘kort-lange’ patroon beleven we de tegenwoordige tijd nauwelijks, want ze vliegt voorbij. We gaan op in de dingen die we doen en meemaken, om pas aan het einde van de dag te beseffen hoeveel er wel niet is gebeurd. In de tegenwoordige tijd duurde de dag kort, terwijl we hem ons in de voltooide tijd als lang herinneren. Het tegenovergestelde patroon is het ‘lang-kort’. Tijdens saai werk is het alsof de klok achteruit loopt, maar na een lange dag zijn al die trage uren ook zo weer in nietszeggende leegte verdwenen. Met de introductie van moderne media als de smartphone en eerder al de televisie heeft zich volgens Rosa nu een derde tijdspatroon aangediend dat wordt gekenmerkt door flow-ervaring en een gevoel van leegte achteraf. Wat we als versnelling ervaren zou zijn grondslag mede in dit ‘kort-kort’ patroon kunnen vinden.
Resonantie
Trouw aan zijn eigen analyse kan Rosa vervolgens voorschrijven wat onthaasting niet betekent. Om te beginnen is een categorische afwijzing van technologische innovatie geen antwoord op versnelling. Die laatste hangt immers meer van onze verwachtingspatronen af dan van de innovaties zelf. Aangezien Rosa zich niet van tech afkeert, mag zijn betoog evenmin worden gelezen als een pleidooi tegen snelheid als zodanig. Het gemak en de tijdwinst die innovaties opleveren zijn simpelweg niet verkeerd.
Waar Rosa zijn pijlen op richt, is eerder hoe maatschappelijke versnelling individuen, collectieven, bedrijven, naties, enzovoorts onder een steeds stijgende druk zet om meer te doen in dezelfde hoeveelheid tijd. De constante noodzaak om maar door te rennen is op zijn zachtst gezegd niet zo gezond. Het gevolg is dat men vervreemd raakt van de wereld en van zichzelf. De kennis van gisteren is vandaag namelijk achterhaald, de dag wordt in kort-kort tijdsbeleving nauwelijks beleefd en relaties – zowel werk als privé – worden almaar vluchtiger. Dit is de ervaring van het verstommen van de wereld, die steeds verder om zich heen grijpt en kan worden begrepen als de keerzijde van de toenemende efficiëntie, voor zover die uitmondt in meer van hetzelfde (moeten) doen, meer geestdodende herhaling en meer monotonie.
Als antwoord op vervreemding pleit Rosa voor ‘resonantie’. Resonantie is een relationele modus die getypeerd kan worden als een ‘zijnswijze van in gesprek zijn’ met een ander of iets anders; in de aan de Nederlandse editie van Leven in tijden van versnelling toegevoegde inleiding vat Rosa samen wat hij hierover zegt in ander recent verschenen werk, Resonance: A Sociology of the Relationship to the World. Resonantie kan voorkomen wanneer je letterlijk met een ander in gesprek bent, maar ook in je relatie tot een dier, tijdens een voetbalwedstrijd of een boswandeling. In elk geval vormt de structuur van een oprechte vraag enerzijds en een antwoord dat niet reeds uit de vraag te voorspellen valt anderzijds de sleutel. Omdat deze structuur wezenlijk elke vorm van herhaling doorbreekt, is het ware alternatief voor de monotone versnelling en het kort-kort patroon dat ermee samenhangt volgens Rosa gelegen in dergelijke resonerende ervaring.
Alternatieve verbeelding
Op zich komt Rosa daarmee tot een helder besluit. Het blijft echter de vraag welke bijdrage Leven in tijden van versnelling kan leveren aan een kentering van ons denken over stress. Waar het boek zich namelijk over op de vlakte houdt is de reikwijdte van zijn kritiek. Is het zo dat ieder van ons zo verantwoordelijk dient te zijn om in zijn ‘vrije tijd’ te resoneren? Als dit het voorstel is, dan zijn we niet veel beter af dan met welke bootcamp, yogaklas of vipassanaretraite buiten werktijd dan ook. Zou de werkvloer zelf dan een geleider van resonantie moeten worden? Vanuit een dergelijk idee richten techbedrijven als Google hun werkplekken al zo in dat er meer onverwachte ontmoetingen plaats kunnen vinden. In zijn onlangs verschenen De grote vlucht inwaarts hekelt Thijs Lijster dergelijke organisatiemethoden echter, omdat de nieuwe creatieve industrieën er baat bij hebben de ontmoeting te instrumentaliseren, oftewel: de resonantie van werknemers te exploiteren. We zouden ons tot slot kunnen afvragen of resonantie niet het einde van elke massaproductie, die wezenlijk repetitief is, impliceert en zo het einde van de economie zoals we die kennen vereist.
Hoe radicaal mogen we Rosa’s versnellingskritiek denken, hoe utopisch de resonantie? Die vragen laat Leven in tijden van versnelling onbeantwoord. Dat zouden we kunnen afdoen als de achilleshiel van het werk. Maar we kunnen Rosa met evenveel recht prijzen om zijn trouw aan de ‘zijnswijze van het gesprek’, die hem ervoor doet waken decreten die geen wederspraak dulden uit te schrijven. Het zou hoe dan ook niet fair zijn alleen maar kritische noten te kraken zonder te benoemen dat Rosa’s kracht is gelegen in de analyse van ons leven in tijden van versnelling. Hoe klein de stap in de ogen van de criticus ook mag zijn, Rosa voedt toch de ‘alternatieve verbeelding’, om met Willem Schinkel te spreken, van een leven voorbij de stressverheerlijking. En dat is wel degelijk een stap in de goede richting.