WAT IS DE MENS? EEN INTERVIEW MET THOMAS NYS

0 Flares 0 Flares ×

Pragmatische antropologie
Immanuel Kant

IFilosofie #14

Tekst: Brandon Pakker
Video: Willem Keizer

Op het eerste gezicht lijkt de invulling van het antwoord op deze vraag af te hangen van de wetenschappelijke discipline waarbinnen de verstrekker ervan zich bevindt. Zo zal het antwoord van de chirurg waarschijnlijk verschillen van een gegeven karakterisering door de filosoof. Anders geformuleerd: ‘een systematische leer die kennis biedt over de mens (antropologie) kan ofwel vanuit een fysiologisch, ofwel een pragmatisch oogpunt worden opgesteld. De fysiologische kennis van de mens richt zich op een onderzoek van wat de natuur van de mens maakt, de pragmatische op wat hij zelf, als vrij handelend wezen, van zichzelf maakt, of maken kan en ook maken moet.’ De filosofisch onderlegde lezer zal het niet ontgaan dat de vraag wie de mens is de laatste is van de vier vragen waarmee Immanuel Kant de filosofie in haar geheel typeerde. Daar waar de eerste drie vragen al te vinden zijn in diens Kritiek van de Zuivere Rede (KZR) en betrekking hebben op de bepaling van de mens als kennend, moreel en hopend subject, vormt de vraag wat de mens in pragmatische zin nu eigenlijk is het onderwerp van onderzoek in Kants Pragmatische Antropologie. Feitelijk vormt dit boek een samenbundeling van de door Kant gegeven colleges over antropologie gedurende een periode.

ISVW-iFilosofie #14 - Standbeeld KantDe vriendelijke sanguinicus

Wat terminologie en vorm betreft is de Antropologie anders dan men van Kant gewend is. Daar waar het project van de KZR een technische en diepgaande terminologie vereist lijkt Kant hier in het onderhavige werk minder gebruik van te maken. Termen als ‘transcendent’, ‘apperceptie’ en ‘noumenon’ komen niet of nauwelijks terug in dit werk. Dit is misschien deels toe te schrijven aan de grote verscheidenheid van vermogens, gevoelens en karakterbepalingen die Kant grondig analyseert en onderbrengt in zijn pragmatische typering van de mens. Veel van deze elementen hebben een empirische inslag en zijn misschien eenvoudiger te vatten dankzij hun overeenkomstigheid met de zichtbare wereld waarin de mens zich bevindt. Zo kan men op grond van waarneembaar gedrag het innerlijke karakter van de mens afleiden, en zodoende kan dit het karakter van de persoon, de sekse, het volk en de menselijke soort zijn.

Wie wil weten hoe een geesteswetenschappelijke benadering
van actuele thema’s eruitziet, wordt op zijn wenken bediend.

Wat het karakter van het individu betreft onderscheidt Kant een viertal temperamenten, waarbij het zichtbare leidend is, aangezien het erom gaat ‘welke gevoelens en neigingen men bij de observatie van iemand op een rij zet om hem goed bij een bijzondere klasse onder te brengen’. Het ‘sanguinische temperament van de levenslustige’, bijvoorbeeld, is te herkennen omdat hij een prettig gezelschap vormt, geestig is en iedereen te vriend houdt. Men dient wel te beseffen dat het maken van afspraken met de levenslustige tot teleurstellingen kan leiden, aangezien de sanguinicus zich dikwijls niet aan zijn woord houdt ‘omdat hij niet eerst diep genoeg nadenkt of hij zijn woord gestand zal kunnen doen’. Bezinning is eerder typerend voor de koelbloedige bezitter van een ‘flegmatisch temperament’, waarin emoties of affecten enkel tot uiting komen wanneer voorafgaande reflectie dit rechtvaardigt. Dit staat in schril contrast met de warmbloedige cholericus, die snel boos wordt wanneer hij in zijn trots wordt aangetast.

Paarden, tenen en heksen

Naast de indeling van het karakter van de persoon geeft Kant ook een uiteenzetting van de elementen van het kenvermogen (namelijk: het verstand, het oordeelsvermogen en de rede) van de mens, en waaruit het gewone gebruik en misbruik hieromtrent bestaat. In zijn neiging tot intriges past de arglistige diens verstand verkeerd toe en het geven van bijdehante opmerkingen mag men niet verwarren met verstandigheid. Ook de zwaktes en ziektes van de geest met betrekking tot het kenvermogen komen uitvoerig aan bod. Cruciaal wat de ziektes betreft is het onderscheid tussen het individu dat zich bewust is van zijn ziekte—de hypochonder—en het individu bij wie dit besef volledig afwezig is en als zodanig lijdt aan een geestesstoornis. Hoewel iemand die bijdehand is niet per se verstand heeft, geeft hij wel blijk van oordeelsvermogen. Voeg hier vindingrijkheid aan toe en de persoon in kwestie mag schrander genoemd worden. Als tegenwerping op de onjuiste stelling dat onwetendheid hetzelfde als domheid zou zijn schrijft Kant het volgende: ‘Een academicus vroeg aan een dame of paarden ook ’s nachts eten, waarop het antwoord volgde: ‘hoe kan een geleerd man toch zo dom zijn?’’

Iemand die bijdehand is, heeft niet per se verstand,
maar geeft wel blijk van oordeelsvermogen.

ISVW-iFilosofie #14 - Pragmatische antropologieNaast geestige doch treffende replieken mogen we Kant zelf ook vindingrijk noemen, zeker wanneer het etymologische analyses van bepaalde begrippen betreft. Zo constateert Kant dat geduld geen moed genoemd mag worden, maar het eerder gewenning impliceert met als doel het lijden onmerkbaar te maken. Een geduldig mens ageert niet actief tegen het leed dat hem overkomt, hij neemt eerder een passieve houding aan waarmee de indruk gewekt kan worden dat hij het leed niet als zodanig ervaart. Dit betekent volgens Kant echter niet dat de persoon die ‘onder het mes van de chirurg ligt krijst, of het bij pijnen als gevolg van jicht of nierstenen uitschreeuwt’ daardoor per definitie laf of verwijfd is. Zo ook is de persoon die vloekt wanneer hij al wandelend zijn grote teen stoot tegen een losliggende straatsteen niet laf te noemen, maar moet dit vloeken eerder als een ‘uitbarsting van verontwaardiging’ worden opgevat. Het is de genoemde vindingrijkheid die Kant doet concluderen dat de etymologische oorsprong van de ‘grote teen’ het woord hallucinari moet zijn, terwijl allex of hallux de correcte Latijnse termen zijn. Elders begrijpt Kant de etymologie van de term heks als afgeleid van een gedeelte van hocus pocus, waar het laatste een verbastering is van ‘hoc est corpus’. De term heks zou afkomstig zijn van de termen ‘hoc est’, wat onjuist is maar wel inzicht geeft in de genialiteit van Kants denken.

Wereldbeeld

Hoewel de Antropologie in vergelijking met Kants andere werken anders is in opzet doet dit geenszins af aan de waarde ervan. De grote verscheidenheid aan voorbeelden uit Kants tijd geven niet alleen een schets van de wereld waarin Kant zich bevond, maar geven ook inzicht in de (voor)oordelen die geworteld lagen in Kants eigen hoofd. Naast de wat meer serieuze en uitvoerige systematische indelingen van bijvoorbeeld ziektes en karaktertrekken zorgen de vele anekdotes en dikwijls geestige voorbeelden en referenties ervoor dat het een toegankelijk en vermakelijk werk blijft.

0 Flares Twitter 0 Facebook 0 Google+ 0 LinkedIn 0 0 Flares ×

Related Posts

ZO IS HET

ISVW-iFilosofie #14 - De ziel van de marionet

VALLEN NAAR DE AARDE MET JOHN GRAY

ETEN EN DRINKEN

ISVW-iFilosofie #14 - Radio Rene Gude portret

RADIO RENÉ / ODE AAN RENÉ GUDE

Reageer