FILOSOFEN OP EEN EILANDJE?
Column: Jan Bransen
Video: Paul Troost
En ineens was daar massale aandacht in de media voor de academische filosofie. De reden was saai, zakelijk, administratief. Vlak na elkaar werd bekend dat er gesneden zou moeten worden in de filosofieafdelingen van Amsterdam en Rotterdam. Vooral in Rotterdam werd dit nieuws groots en dramatisch naar buiten gebracht. Alsof de filosofie opgedoekt zou worden. Alsof er een einde werd gemaakt aan het opleiden van denkers. Alsof we nu weerloos moesten toezien hoe dit ooit zo weldenkende land definitief te grabbel werd gegooid door domme politici en behendige zakenlui die alles vernietigen dat niet onmiddellijk winstgevend is.
De filosofen konden even profiteren van de algemene stemming van onbehagen die door academisch Nederland waart. Maar wat is er nu eigenlijk aan de hand? In financieel opzicht gaat het de Nederlandse universiteiten niet goed. In Amsterdam is daarom een flinke reorganisatie van het onderwijsaanbod nodig. Binnen de faculteit Geesteswetenschappen, wel te verstaan. Binnen die faculteit vergaat het de afdeling Filosofie trouwens betrekkelijk goed. Maar inderdaad, er is in Amsterdam geen zelfstandige faculteit Wijsbegeerte meer. Dat is al jaren zo en dat is aan de meeste universiteiten in Nederland zo. Alleen in Groningen hebben de filosofen nog een zelfstandige faculteit. En inderdaad, tot nu toe in Rotterdam ook nog, maar niet lang meer.
Dat is wat aan de Erasmus Universiteit voor alle ophef heeft gezorgd, dat de faculteit haar zelfstandige status kwijtraakt.
Het is dus vooral een administratieve en organisatorische kwestie.
Ik heb zo mijn aarzelingen over hoe belangrijk ik dat moet vinden.
Ik weet wel dat ik mij enorm verbaasd – en geërgerd – heb toen ik onlangs een universitaire discussie bijwoonde over de toekomst van de filosofie en het alleen maar – echt alleen maar – over financieringsmodellen ging. Ik zal wel iets niet begrijpen, denk ik dan, over de betekenis en de realiteit van geld en macht. Maar ik kwam daar niet voor. Ik wilde het over de toekomst van de filosofie hebben, niet over de toekomst van de academische instituties waarin een deel van die filosofie gerealiseerd is.
Hoe belangrijk is het eigenlijk voor de filosofie om in administratief en bestuurlijk opzicht zelfstandig te zijn?
Ik twijfel over het juiste antwoord op die vraag. Maar ik zou heel graag zeggen dat dat totaal onbelangrijk is. En dat het hele nare bijkomstigheden heeft. Ik las iets soortgelijks in een goede column van Rosanne Hertzberger in de NRC. Zij stoorde zich aan de hokjesgeest die zij in alle ophef bespeurde. Zij stoorde zich aan het verlangen om een eigen plek voor de filosofen te behouden. Een eenzaam eilandje wijsbegeerte, zoals zij schrijft. Alsof het denken alleen op zo’n eilandje plaatsvindt. Alsof wetenschappers in andere faculteiten niet zelf kunnen nadenken.
Ik begrijp Hertzbergers ongenoegen. Ik stoor mij ook aan het isolement dat vaak aan de academische filosofie kleeft. En ik stoor me dan vooral aan de aanspraak die daarmee gepaard kan gaan: dat het échte denken voorbehouden is aan die jarenlange opsluiting in de eigen studeerkamer.
De dingen zijn niet simpel. Ik weet het. Ik heb mijzelf ook jaren opgesloten in een werkkamer van de Utrechtse Faculteit der Wijsbegeerte. En ik heb er veel, heel veel geleerd. Maar frappant genoeg heb ik daar niet geleerd wat de juiste vragen zijn om te stellen. Ik heb wel geleerd om een vraag zelf heel intens te bestuderen. Om de vraag als vraag goed te kunnen formuleren. Waarbij de antwoorden alleen maar didactische en dialectische hulpmiddelen zijn om de vraag nog beter als vraag te leren begrijpen.
Dat is een fantastische en belangrijke vaardigheid die ik in al mijn onderzoek heb kunnen oefenen. Maar ik denk niet dat ik deze vaardigheid heb geoefend op vragen die ik tegenwoordig als filosoof het belangrijkst vind. Vragen zijn namelijk altijd lokaal en gesitueerd. Een faculteit Filosofie genereert haar eigen vragen, vragen die – omdat het nu eenmaal een academische discipline betreft – opgeroepen worden door de literatuur die men daar toevallig bestudeert.
“Ik wilde het over de toekomst van de filosofie hebben,
niet over de toekomst van de academische instituties”
Dat heb ik overigens pas geleerd toen ik uit Utrecht vertrok en in Nijmegen tussen de gedragswetenschappers terechtkwam. Gedragswetenschappers genereren ook hun eigen vragen. Net als ingenieurs, klimatologen, linguïsten, biomedici, verpleegkundigen, leerkrachten, loodgieters, bejaarden, bootvluchtelingen en wijkregisseurs. Al die vragen verdienen aandacht, verdienen mensen die goed kunnen nadenken, mensen die niet alleen de kortste weg naar het snelste antwoord proberen te vinden, maar mensen die over die vragen als vragen kunnen nadenken, die die vragen zelf kunnen onderzoeken. Dat kunnen filosofen als geen ander. Maar dat wil juist zeggen dat je filosofen niet moet opsluiten in een eigen instituut. Want daar leren ze alleen hun eigen vragen goed te stellen, hun eigen lokale, gesitueerde, geïnstitutionaliseerde incrowd -vragen.
En die doen er meestal niet zo toe.
Stuur die filosofen daarom de wereld in. Zet er een paar in iedere andere faculteit, zoals dat in Nijmegen aan de Radboud Universiteit gebeurt. Maar zorg ook voor filosofen tussen verpleegkundigen, leerkrachten en loodgieters. Zet ze op boten met asielzoekers, laat ze meelopen met jongerenwerkers in moeilijke buurten, laat ze werken in verpleegtehuizen voordat ze daar dementerend zelf opgenomen worden. En vooral: laat ze zoeken naar manieren om de filosoof in ieder mens te wekken.
Filosoof is immers geen beroep. Het is een mentaliteit.
En een mentaliteit moet je niet isoleren op een eilandje. En ook niet in een discipline.
“Stuur die filosofen de wereld in.
Laat ze zoeken naar manieren
om de filosoof in ieder mens te wekken”