AAN HET FRONT
iFilosofie #10
Column: Jan Bransen
Video: Paul Troost
Ik heb nog een vierde column beloofd over de denkfout die ten grondslag heeft gelegen aan de G8, weet je nog, die zogenaamde topconferentie van beroemde filosofen die met denkkracht de grote maatschappelijke en ethische conflicten van deze tijd bevechten. Die denkfout heb ik samengevat in het idee dat filosofen aan tijdsdiagnose zouden doen.
Deze vierde en laatste column over de G8 gaat over de foute pretentie die kleeft aan het idee dat een tijdsdiagnose een bijdrage zou kunnen leveren aan de ‘vooruitgang aan het front’. En ik kan deze fout eigenlijk niet beter introduceren dan door te wijzen op het feit dat de G8 inmiddels al lang in de vergetelheid terecht is gekomen. Wie heeft het nog over de G8? Die is al een half jaar geleden! De volgende, ja, daar kunnen we zo langzaamaan alvast aan gaan denken, op het cyclische ritme van de kalender die het juiste moment schept voor belangrijke evenementen.
Er zit een komische ironie in dat ritme van de kalender, omdat het vooral de eeuwige wederkeer benadrukt en daarmee juist niet het moderne geloof in vooruitgang aan het front.
Tijdsdiagnose is een uitvinding van Hegel, die een geniaal gevoel had voor de dynamiek van sociale relaties, maar ook last had van een Europese grootheidswaanzin. Hij zag de golven van de verlichting breken op de muren van het ancien régime en zag in Napoleon de Wereldgeest die met volle overtuiging afstevende op een totale, absolute en transparante zelfverwerkelijking. Het verhaal wil dat Hegel Napoleon te paard Jena zag binnentrekken en zich toen realiseerde dat hij daar ter plekke het front van de tijd voorbij zag komen, in de vorm van een daadkrachtige man die een omvattend wereldrijk aan het scheppen was, een rijk voor de hele mensheid.
Er zit ook in dit beeld een mooie ironie, want waar hebben we het in feite over? Over een al lang vergeten gebeurtenis in een kleine Duitse provinciestad waar een toen nog nauwelijks bekende, jonge, ambitieuze filosoof in het publiek stond en zag hoe een trotse Franse generaal triomfantelijk te paard gezeten door de straten trok. Tegelijkertijd werd in Londen John Stuart Mill geboren, werden de eerste aboriginals uit Sydney verjaagd, verschenen de eerste Japanners op Hawaii, werd de eerste openbare school in New York geopend, werd in Suriname de invoer van slaven uit Afrika verboden en vertrok het licht van Albali, een ster in het sterrenbeeld Waterman, dat ons op dit moment op aarde bereikt. Het is maar waar je denkt dat het front van de tijd zich bevindt, gegeven natuurlijk ook de mislukking van Napoleon in Rusland en zijn definitieve nederlaag bij Waterloo.
Maar de boodschap is nog een andere. Er is helemaal geen front van de tijd. Dat wil zeggen niet één front. Er is dus ook niet één vooruitgang. Er is natuurlijk wel een heleboel dynamiek, er is een heleboel gaande tussen mensen, er zijn een heleboel veranderingen en steeds meer mensen gaan steeds meer mensen gaan steeds meer begrijpen van waar het in hun leven om draait. Maar we moeten ons niet laten verleiden te denken dat er één absoluut perspectief op die veranderingen in te nemen is, dat het alles bij elkaar genomen maar één beweging is, van één mensheid die met horten en stoten één toekomst tegemoet gaat. Dat is de grootheidswaanzin van de moderniteit. Dat getuigt van een naïef reductionisme, een verkeerde omdraaiing van het menselijk vermogen ons eigen perspectief te ontstijgen. Want mensen zijn in staat te reflecteren op hun gedrag. We kunnen van buitenaf vragen stellen over wat wij denken en doen. Maar dat betekent niet dat we dan in feite een groter, absoluut, universeel en omvattend gezichtspunt innemen. Nee. Vragen stellen gebeurt van binnenuit. Wie een filosofische vraag stelt, steekt als het ware zijn hoofd buiten de vaste kaders, zoals prachtig verbeeld op een gravure van Flammarion.
Met dat stellen van een filosofische vraag wordt betwistbaar of vanzelfsprekendheden wel vanzelfsprekend zijn. Dát is het werk van de filosoof, die als een lastige Socrates dogma’s op hun stevigheid onderzoekt. Dat werk kunnen we allemaal, ieder op onze eigen manier, ieder op onze eigen plaats, ieder in onze eigen habitat, reflecterend op onze eigen vooronderstellingen. Dat levert een grote dynamiek aan locale inzichten op. Dat levert op miljoenen plaatsen een interessante en verrijkende bewustwording op. Maar het levert geen simpele, overkoepelende diagnose op vanwaar wij als mensheid staan. Aan zo’n pretentieuze en betekenisloze abstractie hebben mensen geen behoefte. Laten we ons dat alsjeblieft niet aanpraten. En zeker niet door filosofen. Ze moesten zich schamen.