Invloed en betekenis van de welvaart van landen
Op 26 juni verschijnt de allereerste Nederlandse vertaling van Adam Smiths economisch en filosofisch standaardwerk The Wealth of Nations, door Jabik Veenbaas vertaald als De welvaart van landen. iFilosofie voorpubliceert met groot genoegen de iets ingekorte slotparagraaf van de inleiding van de vertaler: een fascinerende geschiedenis van het economisch denken, van Smith tot nu.
Tekst: Jabik Veenbaas
Grondlegger van de economie
De welvaart van landen ontstond in een zeer roerige tijd. Het waren de beginjaren van de Industriële Revolutie: stoommachines en andere technieken stuwden de productiecapaciteit op, wat grote maatschappelijke en economische gevolgen had. Groot-Brittannië, waarmee Smiths vaderland Schotland zich sinds 1707 had verenigd, maakte een tijd van ongekende voorspoed door. De oude feodale wereld kraakte in haar voegen, de eeuwenoude gilden werden meer en meer als hinderlijk ervaren en het ontzaglijke Britse rijk begon barsten te vertonen. De Noord- Amerikaanse koloniën waren zelfs in opstand gekomen tegen de politieke en economische bevoogding door de Britten. In 1776, nog geen halfjaar nadat De welvaart van landen was verschenen, werd de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring getekend.
In een astronomie-essay dat hij in zijn jonge jaren schreef, had Smith gezegd dat het de taak van de filosofie was om onverwachte verschijnselen te verklaren en de mens op die manier gerust te stellen. En daarin schuilt vermoedelijk de grootste verdienste van De welvaart van landen. Beter en vollediger dan zijn voorgangers wist Smith een ware kometenregen van nieuwe ontwikkelingen op samenhangende wijze te duiden. […]
Smith beargumenteerde het economisch liberalisme, waarvoor denkers als Quesnay en Turgot de grondslag hadden gelegd, zo grondig dat hij na de publicatie van De welvaart van landen niet alleen gezien werd als de eigenlijke geestelijke vader van dat economisch liberalisme, maar ook als die van de economie als afzonderlijk wetenschapsterrein. […]
Sociale context
In De welvaart van landen worden niet alleen economische kwesties aan de orde gesteld. Het boek bevat ook een ontwikkelingstheorie van de samenleving als geheel. Nadere beschouwing van die theorie leert ons dat Smith de mens karakteriseert als een wezen dat zich ontplooit in een sociale context. De gemeenschap heeft bepaalde behoeften, en de mens speelt daarop in met zijn neiging tot handeldrijven en marchanderen. De arbeid wordt opgedeeld, en zo worden specifieke vaardigheden ontwikkeld. Mensen verschillen niet zozeer van nature van elkaar, maar als gevolg van economische oorzaken. In Hoofdstuk II van Boek I noteerde hij al: ‘Het verschil tussen de meest uiteenlopende figuren, bijvoorbeeld tussen een filosoof en een doodnormale sjouwer, lijkt niet zozeer voort te komen uit hun aard als wel een kwestie te zijn van gewoonte, levenswijze en opvoeding’. Een vergelijkbaar mensbeeld troffen we ook al aan in The Theory of Moral Sentiments, waar Smith beargumenteerde hoe de morele autonomie van de mens wordt gevormd door de samenleving.
Bij Smith vond Marx voeding voor zijn historisch materialisme
Smiths mensbeeld is dus communitaristisch – een opmerkelijk gegeven, wanneer we in aanmerking nemen dat hij eigenlijk altijd wordt geassocieerd met een liberale levensbeschouwing waarin het individu op de voorgrond staat. Vanuit zijn communitarisme kan bijvoorbeeld worden verklaard dat zijn ontwikkelingstheorie, overigens met andere ontwikkelingstheorieën uit de late Verlichting, haar sporen kon nalaten in het werk van Auguste Comte, de man die aan de basis stond van de sociologie als afzonderlijke wetenschap. Comte verwijst in zijn hoofdwerk Cours de philosophie positive herhaaldelijk naar Adam Smith.
Smith vs. Marx
De econoom Smith wordt gezien als grondlegger van de zogenaamde Klassieke School, een term die Marx bedacht om zijn voorgangers aan te duiden. Tot de belangrijkste directe opvolgers van Smith hoorden Jean-Baptiste Say, David Ricardo en John Stuart Mill. Say geldt als de Franse popularisator van Smiths ideeën, hoewel hij meer was dan dat alleen. Ricardo wordt gezien als de man die Smiths ideeën aanscherpte en grotere theoretische helderheid gaf. Bovendien nam hij een klassenconflict waar: de grondbezitters profiteerden volgens hem in onevenredige mate van de economische groei. John Stuart Mill trad in de voetsporen van beiden. In zijn Principles of Political Economy vatte hij de ideeën van de Klassieke School op een briljante manier samen en wees hij bovendien op de krachtige rol die samenleving en staat konden spelen in de inkomstenverdeling. Hij entte socialistische verdelingsideeën op een liberaal-economische basis.
Marx geldt als de grote tegenstrever van Smith. Hij was immers de man die de vrije markt diagnosticeerde als instrument van uitbuiting en een staatsgeleide economie voorstond. Desondanks heeft hij Smith heel goed gelezen. Zijn theorie van de historische fasen gaat onder meer terug op Smiths ontwikkelingstheorie. Marx kon heel goed uit de voeten met de vormende invloed die Smith toekende aan economische omstandigheden. Bij Smith vond hij voeding voor zijn historisch materialisme, waarin de productieverhoudingen (de ‘onderbouw’) bepalend waren voor de culturele verhoudingen (de ‘bovenbouw’). Ook zijn waardetheorie, waarin alles draait om de arbeid, is mede door zijn studie van Smith gevormd. Marx verwijst in Het kapitaal herhaaldelijk naar Smith, niet alleen wanneer hij spreekt over de arbeidswaarde, maar ook met betrekking tot de geldcirculatie en tal van andere zaken. Hij gaat in dat werk voortdurend het debat aan met de klassieke economen, van wie hij Ricardo en Smith het hoogst aanslaat.
Marx heeft zich echter ook laten inspireren door het sociale engagement van Smith. Hij verwijst bijvoorbeeld met instemming naar Smith wanneer die zijn zorgen uit over de arbeider in de ‘manufacturen’, de vroege fabrieken, en wanneer die verklaart dat loonarbeiders het in geschillen met hun werkgevers altijd zullen afleggen wanneer de wetgevende macht tot een oordeel moet komen. De passages uit Boek V van De welvaart van landen waarin Smith uitweidt over het eentonige werk dat een afstompende uitwerking heeft op de geest van de arbeider, worden in Het kapitaal omstandig geciteerd.
Smith in de twintigste eeuw
Ook in de twintigste eeuw hebben economen veelvuldig teruggegrepen op Smith. Gedurende de hoogtijdagen van Keynes lijkt hij naar de achtergrond te verdwijnen. Keynes toonde immers aan dat de markt had gefaald. Hij formuleerde steekhoudende kritiek op het ongebreidelde vrijemarktdenken en kwam tot de slotsom dat de overheid in bepaalde omstandigheden actief moest ingrijpen in de markt. Bovendien uitte Keynes twijfel over de natuurwetenschappelijke status van de economie, terwijl Smith, als erfgenaam van Newton en Hume, de economie nu juist naar het niveau van een natuurwetenschap probeerde te tillen. Maar in andere zin kan Keynes juist als nazaat van Smith worden beschouwd. Ook Smith gaf immers de markt geen absolute zeggenschap. Hij vond dat bepaalde taken alleen door de overheid konden worden vervuld en dat die overheid moest toezien op de bankensector. Je zou kunnen zeggen dat Keynes de geestelijke nalatenschap van Smith niet verwerpt, maar aanvult en corrigeert.
Smiths grondgedachte is veelvuldig teruggekeerd in het economisch discours
Smiths grondgedachte, dat de vrije markt zelfstandig tot evenwicht komt en daarbij uiteindelijk de belangen van de hele samenleving bevordert, is veelvuldig teruggekeerd in het economisch discours. Steeds weer heeft men geprobeerd dat principe te formaliseren, in abstracte formules vast te leggen. Veelzeggend op dit punt is de ontwikkeling van de ‘theorie van het algemeen evenwicht’ rond 1900 door Léon Walras en Vilfredo Pareto. Zij ontwikkelden wiskundige modellen waarmee ze meenden te kunnen berekenen dat de vrije markt in bepaalde omstandigheden voor alle betrokken partijen gunstig uitwerkt. Na de Tweede Wereldoorlog werd dat streven voortgezet door economen als Arrow en Debreu. Pas eind jaren zestig werd het idee opgegeven, omdat men inzag dat zo’n geformaliseerde theorie de complexe praktijk nooit zou kunnen benaderen.
Die formele ‘theorie van het algemeen evenwicht’ was inmiddels wel zeer invloedrijk geworden, en dan met name in de Chicago School of Economics, die eind jaren veertig ontstond. De economen van de Chicago School pleitten voor verregaande zelfregulering van de markt en dus voor een terugtredende overheid. De twee meest spraakmakende vertegenwoordigers waren Friedrich von Hayek en Milton Friedman. Beide economen beriepen zich veelvuldig op Adam Smith, en dan met name op diens metafoor van de onzichtbare hand, die eenmaal voorkwam in De welvaart van landen en daar was geformuleerd met de nodige slagen om de arm en voorzien van reserves jegens de onbetrouwbare kooplieden. Beiden vonden dat Smith lang niet ver genoeg was gegaan en dat hij de overheid nog een veel te grote rol had toebedeeld.
Aanvankelijk had de Chicago School het tij tegen, omdat de keynesianen de crisis van de jaren dertig succesvol leken te hebben geanalyseerd en bestreden. Maar in de jaren zeventig kwam er een einde aan hun hegemonie, om te beginnen in de Verenigde Staten, omdat Keynes’ theorie geen verklaring kon geven voor het tegelijk optreden van hoge inflatie, hoge werkloosheidscijfers en geringe economische groei (‘stagflatie’). Fanatieke vrijemarktideologen als Hayek en Friedman gaven van nu af aan de toon aan. Friedman werd lid van de economische adviesraad van Ronald Reagan, en de door hem bepleite neoliberale economische koers maakte ook opgang in Europa, met name in Groot- Brittannië, waar in 1979 de friedmaniaan Margaret Thatcher premier werd.
Toen het Oostblokcommunisme rond 1990 in ijltempo implodeerde, betekende dat een enorme nieuwe impuls voor het vrijemarktdenken. Het onbelemmerd functioneren van de markt werd nu ook voortdurend verbonden met politieke vrijheid – een thema dat bij Smith zelf al speelde, zoals te zien is aan de manier waarop hij zijn kritiek op het gildewezen formuleerde, of aan zijn reflecties over de woelingen in de Amerikaanse koloniën. Francis Fukuyama suggereerde in zijn in 1992 verschenen boek The End of History and the Last Man zelfs dat de mensheid zich met de onttakeling van het communisme opmaakte voor haar laatste en definitieve stadium: dat van de liberale democratie. Ook Hayek en Friedman hadden van meet af aan politieke en economische vrijheid aan elkaar gekoppeld. Zij meenden zelfs te moeten waarschuwen voor de totalitaire dreiging die uitging van de verzorgingsstaat.
Moreel gedreven denker
Inmiddels is het 2019 en heeft de wereldeconomie zich moeten ontworstelen aan een internetbubbel en een kredietcrisis. Het vertrouwen in een onbeteugelde markt heeft, vooral als gevolg van die crisis, flinke averij opgelopen. De meeste economen zijn het erover eens dat de vrije markt hier gefaald heeft en dat er meer overheidstoezicht nodig is op de financiële markten. Zelfs Alan Greenspan, die van 1987 tot 2006 voorzitter was van de Amerikaanse Federal Reserve, moest na de kredietcrisis erkennen dat de markt in gebreke was gebleven. Een interessant gegeven is dat Greenspan, discipel van vrijemarktprofetes Ayn Rand en vurig voorstander van zelfregulering, zich zo vaak had beroepen op Adam Smith. Dat werpt de vraag op of Greenspan De welvaart van landen wel helemaal heeft gelezen. Smith pleitte immers voor strenge overheidsregulering van de bancaire sector en beargumenteerde zijn pleidooi in niet mis te verstane termen: ‘De plicht om gemeenschappelijke muren te bouwen om de verspreiding van vuur te voorkomen, schendt de natuurlijke vrijheid op precies dezelfde manier als de regels voor het bankiersbedrijf die hier worden voorgesteld.’ Als Ronald Reagan in 1987 Adam Smith zelf had kunnen aanstellen als voorzitter van de Fed, dan had de kredietcrisis van 2008 nooit plaatsgevonden. […]
Het beperkte beeld dat men zich binnen en buiten de economische wetenschap van Smiths denkbeelden heeft gevormd, moet krachtig worden bijgesteld. Smith was geen geborneerde marktfetisjist, maar een moreel gedreven denker, een man van de Verlichting, die zich met de economie bezighield omdat hij de welvaart en het welzijn van de samenleving als geheel voor ogen had. Juist daarom kan zijn werk ons blijven inspireren.
Adam Smith, De welvaart van landen. Vertaald door Jabik Veenbaas, Amsterdam: Boom, 2019.