IN MEMORIAM
Tekst: Erno Eskens
René Gude was onze geliefde oud-ISVW-directeur en Denker des Vaderlands. Hij overleed op vrijdag 13 maart 2015. Als directeur werd hij op handen gedragen door zijn personeel. In de ochtend klonk het bekende fluitdeuntje waarmee hij alle gangen van de ISVW afliep om eerst iedereen maar eens vrolijk te begroeten. Dan zette hij zich aan het werk; hij schreef columns, opiniestukken en essays, boog zich over begrotingen en wilde vooral het programma-aanbod van de ISVW uitbouwen en in basisopleidingen structureren. Alles om de school te doen bloeien.
René is ruim twintig jaar bezig geweest met het populariseren van filosofie; eerst als hoofdredacteur van Filosofie Magazine, vervolgens als directeur van de ISVW en daarna als Denker des Vaderlands. ‘Filosofie is het verlangen naar wijsheid en wijsheid is niets anders dan kennis waar je iets mee kunt,’ schreef hij eens. De praktische waarde van filosofie bleef hij voortdurend benadrukken. Daarmee begon hij bij het toen net opgerichte Filosofie Magazine , waar hij in 1993 als advertentieverkoper en bladmanager aantrad. Hij viel op door zijn humor, zijn klompen en zijn fraai gecomponeerde en originele columns. Hij groeide door tot hoofdredacteur. Het waren moeilijke tijden voor het beginnende blad, en alle redacteuren hadden er baantjes bij. René handelde met zijn firma Spandiensten in voegafdichtelsprofielen, een soort klemmetjes om ramen vast te zetten alvorens ze af te kitten.
Eerder had hij al kennisgemaakt met de ISVW. Als 23-jarige student volgde hij een inleiding op het werk van Arthur Schopenhauer. René zou kind aan huis worden in Leusden. Eerst werd hij er inwonend concierge, daarna vond het net begonnen FIlosofie Magazine onderdak bij de ISVW en jaren later, na een carrière als uitgever binnen het VBK-concern, keerde René terug als directeur. Hij introduceerde de succesvolle basisopleidingen, gaf baanbrekende colleges over zijn held Immanuel Kant, wist alle cursisten voor zich te winnen, versterkte het internationale karakter van de ISVW met wereldberoemde filosofen als Martha Nussbaum, Francis Fukuyama en Peter Sloterdijk en breidde de ISVW uit met een nieuwe hotelvleugel. Er moest nog wel een tweede hotelvleugel bijkomen. ‘Met één vleugel kun je niet vliegen’, grapte hij. Dat je met één been wel kunt lopen, bewees hij later. Nadat hij de ISVW, zijn school, in 2013 wegens zijn ziekte had moeten verlaten, werd hij door zijn vakgenoten, verenigd in de Stichting Maand van de Filosofie, benoemd tot Denker des Vaderlands. In die erefunctie beleefde hij zijn grote doorbraak bij het brede publiek.
René bezat een ongelooflijke kennis van de filosofie en paarde die aan even zoveel humor. Hij hield ervan om veters van personeelsleden aan elkaar te knopen, nam de telefoon op met de mededeling ‘Snackbar het Hoekje, zegt u het maar’, en kneep zijn dierbare personeelsleden soms liefkozend in de oorlel om ze mee te delen dat ‘een lekker ventje’ waren. Maar hij kon ook ernstig zijn. Hij piekerde zich suf over de de richting die de filosofie in zou moeten slaan. Hij was een echte deadlinewerker, en toen ‘de dodelijkste deadline’ in zicht kwam, begon hij dan ook steeds harder te werken. In zijn laatste dagen dicteerde hij nog vol gloed filosofische stukken, maar de tekst was pas voltooid als de filosofie ook een vrolijke noot wist te raken: ‘En nu ga ik een grap maken.’ Zijn woonboot in Amsterdam groeide de laatste jaren uit tot hét culturele centrum van Amsterdam. Zelfs toen hij al erg ziek was, bleven hij en zijn Babs er mensen ontvangen. René leed aan botkanker en sprak daar openhartig over, onder meer tegen Wim Brands. Het leidde tot het boek Sterven is doodeenvoudig. Iedereen kan het.
Was hij eerder vooral bezig om de filosofische traditie op de kaart te zetten, onder meer door succesvol te pleiten voor het vak filosofie in het voortgezet onderwijs, de laatste jaren wilde hij met name zijn eigen filosofie uitwerken. Hij deed dat het liefst samen met andere mensen. Goede gedachten ontstonden bij hem in gesprekken. Hij wilde daarom ook graag geïnterviewd worden. Volkskrantjournalist Wilma de Rek schreef een prachtig interviewboek met René. Stand-up filosoof; de antwoorden van René Gude werd een enorm succes.
In die interviews legde de Denker des Vaderlands uit hoe we het met onszelf, met elkaar en met de wereld kunnen uithouden. We moeten streven naar de beste van alle mogelijke werelden (‘De wereld is op ieder willekeurig moment een voorlopig optimum: de best haalbare verhouding van kloterigheid en verrukking.’) en we hebben wat humeurmanagement nodig: ‘Humeurmanagement is dat je je oneindige wil precies laat aansluiten bij die eindige projecten die in jouw bereik liggen.’ De kunst is om nare emoties niet onnodig met je verstand te verlengen. Stand-up filosoof werd een filosofische bestseller. René werd bekend van radio en tv en zat regelmatig in programma’s als De Wereld Draait Door. Het succes was voor René een fijne bekroning op zijn werk. Jarenlang had hij zitten ploeteren op het werk van ‘zijn prachtig zootje ongeregeld’: Aristoteles, Descartes, Kant, Wittgenstein en Sloterdijk. Nu, terwijl de definitieve deadline hem op de hielen zat, werden al zijn inspanningen beloond met een groot publiek.’
René werkte tot het einde door. Er zat nog zoveel in zijn hoofd dat op papier moest komen. Vlak voor zijn dood voltooide hij de drukproeven van een fraai boek over kunst en filosofie dat hij samen met Peter Henk Steenhuis schreef. Het boek, getiteld Door het beeld – door het woord, verschijnt op 19 april 2015 en is gekoppeld aan een tentoonstelling in De Ketelfactory in Schiedam. Daarnaast was hij bijna klaar met een persoonlijk getint interviewboek met NRC-journalist Rosan Hollak. En ook een boek over het agoramodel en een boek over zijn filosofische helden waren bijna voltooid. Deze boeken zullen in het komende jaar verschijnen.
Gedachtegoed
René was een democratisch ingestelde, maatschappelijk bewogen denker die zich inzette voor de popularisering van de filosofie en filosofische verdieping van het onderwijs (bildung). In zijn werk greep hij regelmatig terug op de Grieken: hij behandelde onderwerpen door ze in te delen in het klassiek-Griekse driedeling: fysica, logica en ethica. Later zou hij er een vierdeling van maken door de hèdonè, het plezier of de lust, eraan toe te voegen. ‘Een baby is een heerlijk bonkje zinnelijkheid. Van daaruit moet je mensenlevens opbouwen’, schreef hij niet voor niets in Door het beeld – door het woord.
Daarnaast bedacht hij het agoramodel. Wie zich op de wereld wil oriënteren hoeft alleen maar te kijken naar de gebouwen die rond ieder centraal stadplein (agora) zijn te vinden. In iedere stad – of het nou het oude Athene is of New York – vind je privégebouwen, private gebouwen (bedrijven, fabrieken), publieke gebouwen (zorginstellingen, publieke voorzieningen) en politieke gebouwen. Elk van deze gebouwen bevat een eigen levenssfeer, met eigen normen en waarden, gewoonten en wetmatigheden. Het idee van levenssferen ontleende René aan zijn grote vriend Peter Sloterdijk, maar hij ordende ze op een striktere, filosofisch antropologische wijze.
Naast de levenssferen onderscheidde René vier trainingspraktijken: religie, sport, kunst en filosofie/wetenschap. De gebouwen waar deze trainingen in plaatsvinden, kun je in iedere stad ter wereld en in welk tijdperk dan ook aantreffen. Overal vind je tempels en kerken, sportpaleizen en fitnessruimten, theaters en musea en academies en scholen. In de trainingsgebouwen krijg je methoden aangereikt om goed te leven in de levenssferen, ‘zin te maken’ in de woorden van René.
De levenssferen en trainingspraktijken, die René met hulp van zijn vrienden Gerard van Stralen en Erno Eskens verder uitdiepte, waren in zijn ogen de constanten in de wereld. Alles verandert, maar deze sferen en trainingspraktijken blijken duurzaam te zijn en bieden daarom houvast voor wie de wereld wil begrijpen. In het door hem ingeleide en samengestelde boek …En denken! gaf René de eerste aanzet tot het agoramodel. Hij koppelde het aan een methode voor meer bildung (persoonlijke, maatschappelijke en intellectuele ontwikkeling) in het onderwijs. Vlak voor zijn dood schreef hij aan een boek over het agoramodel, dat in een vergevorderd stadium was en over enige tijd zal verschijnen. In dit boek werkte René zijn wereldbeeld tot in de puntjes uit.
René was een pleitbezorger van wat hij het depressionisme (een niet naïeve, kritische variant van het optimisme) noemde. Hij streed tegen doorgeslagen scepticisme, dat hij vooral aantrof bij bekende schrijvers en columnisten. Veel van hen hadden de neiging om ieder initiatief neer te sabelen. René wilde leuke initiatieven juist toejuichen en vond het zijn taak om mee te denken met initiatiefnemers. Hij maakte ‘meedenken’ dan ook het centrale thema van zijn denker-des-vaderlandsschap. ‘Je hoeft niet altijd tegen te denken; je kunt ook meedenken.’ Natuurlijk moet je niet naïef met iedereen meedenken, maar volgens René was de appreciative enquiry noodzakelijk: onderzoek alles en behoud het goede. Heb geen grenzeloos vertrouwen in de wereld en de mensen om je heen, maar streef met alles en iedereen naar een optimum. Je kunt, met een beetje gezond verstand en wat inzet, een optimum bereiken in je privéleven, in je werk, in je publieke en in je politieke leven. Deze aanpak helpt je ook om organisaties, staten en de wereld als geheel richting het optimaal haalbare op te stuwen. Van het optimum bestaat evenwel geen blauwdruk. Je kunt het hooguit democratisch vormgeven. ‘En het helpt als je te rade gaat bij de klassieke denkers. Je hoeft immers niet alles zelf te bedenken. Ook dit inzicht behoorde tot zijn ‘humeurmanagement’.
In zijn eigen leven streefde René eveneens naar het optimum. Hij besloot nooit meer lelijk te spreken over andere mensen. Op zijn werkbureau stond een belletje dat hij iedere keer rinkelde als hij zichzelf betrapte op lelijksprekerij. Schelden had hij zichzelf afgeleerd. Hij had zich ‘geoefend in vrolijkheid’ en daarin toonde hij zich een meester. Als hij iets schreef, of het nu een betoog, een uiteenzetting of een mail was, deed hij dat vaak zingend of trommelend.
Sinds in 2007 kanker bij hem was vastgesteld en hij een been verloor, hervond hij de stoïcijnse filosofen die stelden dat je nare emoties als ‘ik ga dood’ niet onnodig moet verlengen met je verstand. ‘Het verstand kan zich begrenzen’, zei René dan, terwijl hij met een vinger op Kants Kritiek van de zuivere rede wees, die altijd naast zijn bed stond. Waarna de bezoeker steevast werd getrakteerd op een vlekkeloze uitleg van ‘ome Immanuel’, of ‘die fijne vent’ René Descartes. Met zijn humeurmanagement, zijn humor, zijn enthousiasmerende kennis en zijn kritische optimisme was hij een inspiratiebron voor talloze prominente cultuurdragers, voor zijn vele cursisten, voor medepatiënten en voor talloze andere burgers.