Husserl roept op tot actie
‘Het komt me voor dat ik, de vermeende reactionair, veel radicaler en revolutionairder ben dan de mensen die zich tegenwoordig verbaal zo radicaal voordoen.’
– Edmund Husserl
Tekst: Dennis de Gruijter
Edmund Husserl zit ondanks zijn naamsbekendheid al lange tijd in de marges van de Europese filosofie. Hij kreeg de reputatie van een belangrijke, maar ook enigszins naïeve denker wiens werk doodliep in het ideaal van filosofie als een strenge wetenschap. Martin Heidegger zou de fenomenologie een nieuwe impuls hebben gegeven door zich van Husserl’s notie van ‘transcendentaal bewustzijn’ af te wenden en zich te richten op het Zijn. Zijn oude leermeester bleef achter in de verloren aspiraties van de 19e eeuw.
Althans, zo leek het. Sinds enige tijd verdiepen filosofen zich opnieuw in Husserl en ontdekken dat de baas niet zo oubollig is als hij werd voorgesteld. Husserl was zich daar zelf tijdens zijn leven ook al van bewust. In zijn knetterende voordracht De Crisis van de Europese Mensheid en de Filosofie bijt hij van zich af als hij stelt dat zijn ideeën veel revolutionairder zijn dan zijn pseudo-radicale critici doen voorkomen. Hij heeft daarbij zeker ook zijn oud-student Heidegger op het oog.
De Crisis van de Europese Wetenschappen
In 2018 verscheen de eerste Nederlandse vertaling van De Crisis van de Europese Wetenschappen en de Transcendentale Fenomenologie in de Grote Klassiekenreeks van Boom. Het is zowel het hoogtepunt van Husserl’s oeuvre als een sleuteltekst voor de Europese filosofie. Helaas is het ook incompleet. Husserl stierf voor hij het kon voltooien. Gelukkig heeft Boom de tekst aangevuld met enkele aanhangsels. Hier ligt voor mij wel een punt van kritiek: de eerder genoemde voordracht De Crisis van de Europese Mensheid staat achterin het boek, maar is een soort vooruitblik op het hoofdwerk zoals Husserl dat in 1935 voor ogen had. De voordracht had eigenlijk aan de hoofdtekst vooraf moeten gaan als inleiding. Het biedt de lezer een onmisbaar handvat bij het bestuderen van het werk.
Bovendien is de voordracht een knap staaltje stilisme, zoals in zijn beschrijving van ‘de geestelijke gestalte’ van Europa als ‘de mensheid die voortaan wil leven en louter kan leven in de vrije vorming van haar bestaan, van haar historisch leven vanuit ideeën van de rede, vanuit oneindige opgaven’ (p. 362). Of wat te denken van een uitspraak als ‘Vermoeden is de gevoelsmatige wegwijzer voor alle ontdekkingen.’ (p. 364). Die kan zo in de Bildung kalender.
‘De filosofie als verzameling van wetenschappen begint uiteen te vallen’
Taaie kost
Desondanks blijft De Crisis zelf taaie kost. Husserl richt zich tot vakfilosofen, waarbij hij een stevige voorkennis veronderstelt. Het is namelijk hún taak om de Europese crisis te bezweren. Enigszins dramatisch roept Husserl zijn vakbroeders op om ‘functionarissen van de mensheid’ te zijn, zichzelf los te weken van hun academische projectjes en terug te keren naar de ernstige essentie van de wijsbegeerte – het bijdragen aan de verwerkelijking van de mens:
‘De gehele persoonlijke verantwoordelijkheid voor ons eigen waarachtige zijn als filosoof in onze innerlijke, persoonlijke roeping veronderstelt tegelijk de verantwoordelijkheid voor het ware Zijn van de mensheid, dat alleen een op een doel [telos] gericht Zijn kan zijn, en alleen verwerkelijkt kan worden, als dat überhaupt al kan, door filosofie – door ons, mits we in alle ernst filosofen zijn.’ (p. 50)
Filosofie als oneindige opgave
Het Europa van de jaren 1930 was verminkt door crisis, verlies en angst. Hier kantelde een continent alle kanten op, hier veroverden ideologieën een gebroken gebied: fascisme, communisme, nationaalsocialisme, imperialisme en reactionaire politiek trokken een fragiele wereldorde uiteen. De overtuiging dat hier iets wezenlijks op het spel stond bracht de pennen van een leger schrijvers en denkers in beweging. Maar wat stond er precies op het spel?
Voor velen was het de rede of het rationalisme. De erfenis van de Verlichting werd bedreigd door massahysterie en ‘irrationale’ filosofie zoals die van de Duitse Romantici, Friedrich Nietzsche en Oswald Spengler. Voor anderen was het de liberale democratie die werd overschaduwd door dictatuur en militarisme. En weer anderen wezen op de teloorgang van de Christelijke identiteit van Europa, ten prooi gevallen aan de secularisering, revolutie en het materialisme, al dan niet geïnspireerd door ‘de verderfelijke Joodse geest’.
Edmund Husserl koos voor een breder perspectief. Wat op het spel stond was het idee van Europa zoals dat vorm kreeg in de Griekse filosofie. De filosofie was toen nog niet versplinterd in de verschillende faculteiten: economie, geneeskunde, astronomie, wiskunde, logica, ethiek, antropologie, esthetica, geschiedenis, staatkunde en fysica. Zij behoorden allemaal tot een holistische, universele kennis van de mens en de wereld. Kortom, filosofie is in fundamentele zin wetenschap.
De filosofie onderscheidt zich van het mythologische denken omdat het de wereld wil kennen zonder te steunen op meningen, vooroordelen of tradities. Het onderneemt een actieve poging de werkelijkheid gericht te onderzoeken. Met behulp van de rede kunnen we de werkelijkheid begrijpen en tegelijkertijd ons eigen mens-zijn verwerkelijken.
Wanneer Husserl over de rede spreekt doelt hij dus niet op het rationalisme van de Verlichting. Dat is slechts één uiting of aspect van het originele Griekse project. Filosofie is een oneindige opgave die steeds weer nieuwe horizonten opent en zo onze menselijkheid stimuleert en verwerkelijkt. Soms staat die opgave ons helder voor ogen, soms raken we verdwaald in de kronkels van de geschiedenis en ervaren we een verlies aan betekenis, oftewel een crisis. Alle contemporaine problemen van Europa – het totalitarisme, politieke kwakzalverij, spirituele nood, het gevoel van op drift zijn, twijfel en verwarring – zijn volgens Husserl te begrijpen vanuit een aftakeling van de Europese rede, de filosofie en de wetenschap.
De verschraalde wetenschap
Volgens Husserl begint de wetenschappelijke verschraling bij Galilei en Descartes, die allebei proberen de filosofie een nieuwe wending te geven. Hier heeft Husserl op zich geen probleem mee, ook zij zijn filosofen die de rede voor nieuwe problemen en mogelijkheden stellen. Galilei verandert de wiskunde van een kunst in een metafysica: de natuur wordt wiskunde en wiskunde wordt natuur. Alles wat niet in formele taal kan worden geuit wordt terzijde geschoven. Descartes wendt zich op zijn beurt tot de heldere en welonderscheiden ideeën als de elementaire delen van de kennis. Daarbij is de natuurlijke wereld gemakkelijker in zulke ideeën op te delen en te beschrijven dan de geestelijke wereld.
Deze twee pogingen luiden, aldus Husserl, een ontwikkeling in die zal leiden tot de crisis in de wetenschappen. Nu ontstaat het idee dat wiskundige, abstracte kennis betrouwbaarder is dan onze zintuiglijke waarneming: twijfelen aan het bestaan van de waarneembare wereld wordt een fundamenteel probleem van de vroegmoderne tijd. De mens begint in een gespleten wereld te leven: enerzijds de alledaagse ‘levenswereld’ van betekenisvolle relaties, normen, waarden en subjectieve overtuigingen en anderzijds de objectieve wereld van abstracte wetten, neutrale methodes en modellen en formele berekeningen. Welk van deze twee werelden levert meer betrouwbare kennis op?
Filosofie als geesteswetenschap
De Cartesiaanse methode is voor Husserl een lovenswaardige en zinnige onderneming. Descartes wil immers hetzelfde als Husserl: filosofie als een strenge wetenschap. Bovendien keert hij zich, net zoals Husserl dat doet, naar het bewustzijn of subject als absoluut fundament voor die wetenschap.
Aan het succes van die Cartesiaanse methode hoeven we volgens Husserl dan ook niet te twijfelen. De natuurwetenschap, wiskunde en technologie ontwikkelen zich in razendsnel tempo en leveren praktische resultaten op. Ze werkt echter niet zo goed voor de metafysica, ethiek, psychologie en andere, meer ‘spirituele’ kennisgebieden. De filosofie als verzameling van wetenschappen begint uiteen te vallen. De effectieve disciplines nemen de leiding en laten hun zusterwetenschappen als treinwagons ontkoppeld achter op het station.
De wetenschap ziet zichzelf als opvolger van de filosofie en stelt de mens nu voor de keuze: óf conformeren aan ‘positivistische’ kennis, óf onszelf uitleveren aan kwakzalverij. Óf we begrijpen onszelf als een gedetermineerd brein zonder vrije wil, óf we zijn overgeleverd aan mystieke illusies als ‘ziel’, ‘geest’ en ‘zelf’. Óf we organiseren onze gemeenschap volgens praktische, rationele principes, óf we zijn overgeleverd aan de irrationele wanen van religie en filosofie. Óf we ‘geloven’ in de beperkte waarheid van onze alledaagse levenswereld, óf we accepteren dat slechts de formele abstracties van die levenswereld betrouwbare kennis opleveren.
Hier ligt, zegt Husserl, de taak voor de filosofen. In de 19e en 20e eeuw heeft een groot deel van de filosofie, het neo-Kantianisme in het bijzonder, zich teruggetrokken in de speelruimte die de positieve wetenschappen hen heeft toebedeeld. De rijkdom van de filosofie is nu niet meer dan taalfilosofie, logica, rechtvaardigen van methodes of discussie over moraal. Husserl roept hen op hun deelprojectjes los te laten en weer ernstige, volledige filosofen te worden. Breek los uit de rationalistische ideologie en claim je ruimte terug! Bestrijd de drooglegging van de wetenschappen en doorbreek de kunstmatige afscheiding tussen ‘natuurwetenschap’ en ‘geesteswetenschap’. Elk product van de geest, of dit nu wiskunde, logica, politiek of esthetica is, is immers per definitie een geesteswetenschap.
Husserl vandaag
Hebben wij de ‘taak van de filosofen’ vandaag de dag volbracht? De vraag stellen is hem beantwoorden. We hoeven alleen maar te kijken naar de nu wat geluwde ‘jij bent je brein’-rage. Deze poneert dat elke geestelijke activiteit, hoe complex ook, te reduceren is tot simpele processen in de hersenen. Onzin, zegt Husserl. Een brein dat niets meer is dan een passieve biochemische machine, zou nooit tot de hypothese kunnen komen dat het brein niets meer is dan een passieve biochemische machine. Om nog maar te zwijgen over de wiskunde en natuurkundige modellen die ten grondslag liggen aan de technologie die empirisch onderzoek naar hersenactiviteit überhaupt mogelijk maakt.
Onze moderne neiging om het concrete aan het abstracte te onderwerpen leidt ook tot andere absurditeiten. Denk hierbij aan de macht die de statistiek en gemiddelden hebben over ons leven. Economen kunnen op basis van grafieken en modellen verklaren dat een land welvarend is of dat er genoeg bedden in een ziekenhuis staan terwijl er in de praktijk een grote kloof tussen arm en rijk bestaat en de wachtlijsten steeds langer worden. Maar wat betekent welvaart dan? Wie is de gemiddelde Nederlander met een gemiddeld gezin en een gemiddeld inkomen? De werkelijkheid is niet formeel. De wetenschap moet hersteld worden tot haar oorspronkelijke opgave: de wereld kennen en de menselijke mogelijkheden verwerkelijken.
Husserl steekt tachtig jaar na dato ook degenen die nog in Europa geloven een hart onder de riem. Europa is een project, een opgave, een pelgrimage die door haar erfgenamen moet worden opgepakt als een ideaal dat is gefundeerd in kennis, verbroedering, rechtvaardigheid, spiritualiteit, kortom, in filosofie. Husserl’s lijvige werk wilde Europeanen opwekken: hier ligt onze taak! Kunnen wij nog in alle ernst mens zijn? En, wellicht nog belangrijker, willen we dat ook?
Edmund Husserl, De Crisis in de Europese Wetenschappen en de Transcendentale Fenomenologie, Amsterdam: Boom, 2018.