HORROR EN TIJD IN HET VOORTGEZET ONDERWIJS

0 Flares 0 Flares ×

Tekst: Erwin Smit & Mark Leegsma

Onlangs verscheen Verwonderenderwijs, een bundel opstellen van leraren filosofie in het voortgezet onderwijs over hun vak. Voor de gelegenheid vroeg iFilosofie docent Erwin Smit, wiens filosofieklas volgens de statistieken vorig schooljaar de hoogste cijfers van Nederland haalde, op de bundel en zijn eigen ervaring te reflecteren. Door een bewogen gesprek kwam dit even kritische als affirmatieve antwoord tot stand.

ISVW-iFilosofie #17 - Alderik Visser - Fransiscus Kusters - VerwonderwijsHonderdvierenveertig jaar geleden hield een buitengewoon jonge professor in de klassieke filologie genaamd Friedrich Nietzsche een reeks voordrachten over onderwijs. Dat in het onderwijs voor filosofie een cruciale rol is weggelegd stond voor de professor buiten kijf. De ware vraag was – en is: welke filosofie? Nietzsche draaide niet om de hete brij heen: niet met het drillen van zogenaamd diepzinnige leerstellingen, maar met horror moet onze filosofie beginnen; en wie niet tot een dergelijk gevoel in staat is kan maar beter met zijn poten van pedagogiek afblijven.

Vandaag is het gevoel voor horror in het voortgezet onderwijs, zo komt het mij voor, zwak. Wil ik mezelf duidelijk verstaanbaar maken, dan is afgestompt de term die hier op zijn plaats is. Net als ziekenhuizen draaien scholen productie en vergeet maar dat vrije mensen het target vormen. Scholen zijn – dit schokkende beeld riskeer ik willens en wetens – een bio-industrie. Ja, ik deel de afschuw waar Nietzsche kwaad, misselijk, ziek van was. Nee, ik leg me daar niet bij neer. Want filosofie is, om Erno Eskens’ rake typering in het voorwoord van Verwonderenderwijs aan te halen, het Paard van Troje waardoor vragen, mogelijkheid en vrijheid onze megaleerstallen binnendringen.

Dogmatisme

De ontstentenis waarmee voor Nietzsche filosofie moet beginnen is de klassieke horror vacui, het opgeschrikt worden door leegte, onzekerheid en afgrond. Daar geen gevoel voor hebben markeert een afschuwelijk gebrek aan vragen, maar minstens zo belangrijk: het tekent een gebrek aan gevoel voor de mogelijke vragen van anderen, van kinderen. Dáárom heeft iemand die voor vragen geen gevoel heeft voor de klas, laat staan aan het roer van een school, helemaal niets te zoeken.

Filosofie is het Paard van Troje waardoor vragen,
mogelijkheid en vrijheid onze megaleerstallen binnendringen

Of we nu Nietzsche volgen en van ‘horror’ spreken of van ‘verwondering’, zoals de vele auteurs in Verwonderenderwijs, de vragende houding is cruciaal. Een gebrek daaraan leidt tot iets veel verschikkelijkers dan de verschrikking. Dogmatisme, zo leert Hegel ons, is ‘niets anders dan de mening dat het ware bestaat in een uitspraak die een vast resultaat uitdrukt, of die onmiddellijk geweten wordt’. Uitspraken van de vorm ‘het is zoals het is, en niet anders’, verzegeld met de principiële onverklaarbaarheid genaamd transcendentie. Uitspraken als zwarte gaten waar niet één quantum van mogelijkheid aan ontsnapt. Uitspraken die monddood willen maken.

Nietzsche, dat weten we, was esthetisch zéér fijnbesnaard. Misschien zouden we hem vandaag een synestheet noemen. Voor hem waren ideeën waarnemingen en waarnemingen op hun beurt gevoelens. Van het gebrek aan mogelijkheid in dogmatiek keerde zijn maag om. Hij zág de getemde mens, die Kant definieerde als iemand die zijn vrijheid vrijwillig opgeeft, en kon hem niet aanzien. Deze mens, voor wie geen mogelijkheid mogelijk is, was en is de horror zelf.

Slechte gewoonte

De opgave waar leraren filosofie in het VO voor staan is leerlingen uit te leggen wat sinds haar ontstaan de bevrijdende kracht van filosofie is. Hoe vermag filosofie zichzelf uit te leggen? Door aan elk dogmatisch denken voorbij te gaan en een zelfstandig denken op gang te brengen. De eerste vraag voor de filosofiestudie in het onderwijs is dan ook waarin leren denken bestaat.

Deleuze-uitlegger Todd May weet het treffend te verwoorden. In tegenstelling tot leren zwemmen, zegt May, vereist leren denken het breken met een slechte gewoonte. Die gewoonte komt neer op wat Nietzsche de leugen in buiten-morele zin noemde: woorden onmiddellijk voor dingen nemen en vice versa. Filosofie-onderwijs begint ermee het dogmatische beeld van de relatie tussen taal en wereld bloot te leggen, opdat woorden niet zonder meer ‘zeggen wat ze zeggen’. Zo worden leerlingen in staat gesteld te breken met die slechte gewoonte.

Dit houdt tevens in: breken met de transcendentale garantie van een onveranderlijk Ik. Want laten we wel wezen, de tieners in de filosofieklassen – maar heus niet uitsluitend die in de filosofieklassen! – barsten van de vragen over wie dat is, ik. De verschillen die leerlingen in het VO in en aan zichzelf en met anderen beginnen te ontdekken onmiddellijk weer toedekken met een eenvormig intellectueel Ik is pedagogisch gezien een ramp. Wat mij betreft heeft zo’n Ik in de filosofieklas niets te zoeken – maar wie ben ik?

Filosofie is sexy

Voor de jonge mensen die ik als leerlingen mag begroeten wil ik dat het lokaal een ruimte is met een eigen tijd. Wanneer aan het einde van het lesuur de zoemer gaat, maken we af waar we mee bezig zijn in plaats van abrupt en wezenloos op te staan. Er is geen zoemer die ‘sta op!’, ‘ga zitten!’ of simpelweg ‘tijd!’ commandeert. Eigen tijd, daar ben ik van overtuigd, is hét positieve bestanddeel van de filosofisch goede gewoonte. Leerlingen hoeven dit niet eerst conceptueel te vatten en beargumenteren. Nee, als intellectuele exercitie komt filosofie van de grond zodra leerlingen die eigen tijd voelen. Filosofie zit niet afgezonderd in mentale ‘bovenkamers’. Het is verdomme geen verhaaltje, zou Plato zeggen.

Als intellectuele exercitie komt filosofie van de grond
zodra leerlingen hun eigen tijd voelen

Filosofie is iets wat een lichaam vermag. Ze breekt keer op keer met de slechte gewoonte, die zich vandaag manifesteert in de manier waarop mobieltjes en sociale media onze kinderen – om van ons ‘volwassenen’ maar te zwijgen – conditioneren met deuntjes, trillingen en likes. Zo maakt filosofie, door het besluiten tot een andere, eigen tijd, een (ver)houding mogelijk tot dat netwerk van betekenissen waar je helemáál niet onmiddellijk op hoeft te reageren. De eigenlijke kritische houding is niets dan deze lichamelijke houding.

‘Filosofie is sexy,’ schrijft een leerling van me. Absoluut. Het vervult me met blijdschap wanneer leerlingen in mijn klas, ondanks de extreem verwarrende botsing tussen hun vragen en het bij vlagen groteske gebrek aan gevoel daarvoor, zich een positieve, affirmatieve houding eigen maken. Ze leren, om nog één keer met Erzieher Nietzsche te spreken, zichzelf te worden en te zeggen: ja, zo wil ik het! Is er iets begeerlijker en zelfstandiger, sexier dan dat?

Oneigentijdse tijd

Als ik me kritisch uitlaat over het voortgezet onderwijs, dan voel ik me gesterkt door mijn medeleraren en -leraressen filosofie die zich in Verwonderenderwijs hard maken voor vragen, mogelijkheid en vrijheid op onze scholen. Uit hun essays spreekt een liefde voor vak en leerlingen die ik me tot voorbeeld neem, en dat niet alleen. We hebben de opstellen in Verwonderenderwijs hard nodig om zelfbewustzijn te kweken, ja onszelf een houding te geven. We zijn tenslotte allen kameraden in de buik van het Paard!

Precies daarom wil ik Nietzsche memoreren, die zijn Erzieher Schopenhauer eert, die zíjn opvoeder Kant herhaalt. Wat herhaalt? Dat durven, de horror van echte vragen trotseren, tot het wezen van denken behoort. Laten we, kritisch en affirmatief, de oneigentijdse tijd die daarmee verbonden is aan onze leerlingen doorgeven.

Alderik Visser en Fransiscus I. Kusters (red.), Verwonderenderwijs: Filosofie & onderwijs. ISVW uitgevers, 2015

0 Flares Twitter 0 Facebook 0 Google+ 0 LinkedIn 0 0 Flares ×

Reageer