In de geest van het symbool

0 Flares 0 Flares ×

Psychiater Damiaan Denys had de cultstatus van Jacques Lacan niet treffender kunnen verwoorden toen hij in Zomergasten toegaf ‘niets van de man te hebben begrepen’ voor hij inzag dat het ‘daar om ging’. Met deze onbegrijpelijke Lacan rekent psychiater en filosoof Antoine Mooij af. Terwijl hij uitlegt waarom wij In de greep van de taal zijn, biedt hij een inleiding met praktisch oogmerk voor juristen, psychologen en psychiaters ─ en grote helderheid voor al wie Lacan wil snappen maar moe is het aan Žižek te vragen. 

 Tekst: Mark Leegsma

 

Tien jaar geleden zag ik op het Internationaal Filmfestival van Rotterdam The Pervert’s Guide to Cinema met Slavoj Žižek. In de hem eigen watervalspraak, waar ik als een forel tegenin trachtte te luisteren, werd ik gevangen door een haakje met de naam ‘Lacan’. Van de man aan wie deze naam toebehoorde had ik nog nooit gehoord. Maar uit het onvermoeibare spreken van de Sloveen had ik al gauw opgemaakt dat deze Lacan een even zo onuitputtelijke bron van inzicht in de moderne human condition moest zijn.

 Dat was het begin van een serieuze fascinatie. Ik volgde colleges, nam deel aan leesgroepen en ging de teksten van de ‘Meester’ op eigen kracht te lijf. Keer op keer beet ik er mijn tanden op stuk. Door schade en schande leerde ik ermee leven dat mij geen directe toegang tot de lacaniaanse bron was vergund. Die toegang zou afhangen van anderen.

 

Waarheid in de greep van de taal

Door gretig te lezen over Lacan kwam ik erachter dat die anderen altijd bepaalde anderen zijn. Žižeks Lacan is een ander dan die van Marc de Kesel en geen van beide is de Lacan. Sluipenderwijs werd ik kritisch. Het lacaniaanse ‘Woord’, dat de ideologische versluiering van de menselijke conditie altijd deel uitmaakt ván die conditie, begon me de keel uit te hangen. Was de gedachte dat één verhaal boven alle andere verhalen uittorent om de waarheid over hun gebrek daaraan te verkondigen niet inconsistent? Als dat verhaal waar is, dan is het onwaar; en is het onwaar, dan is het waar.

Volgens bepaalde anderen is dat juist de dialectische pointe: alles slaat om in zijn tegendeel. Maar is Lacan dan slechts een masker van Marx en die op zijn beurt van Hegel ─ en allen tezamen het poppenensemble van buikspreker Žižek? Ik ontwaakte uit een dogmatisch dutje van een paar jaar, wreef de slaap uit mijn ogen en vroeg me af wat een waarheid is waar je niet wijzer van wordt. Die (tijdelijke) overwinning, van de denker op de gelovige, was formatief.

 

Symbolisering 

Ook Antoine Mooij geeft in In de greep van de taal een eigen interpretatie van Lacan. Strikt genomen gaat Mooij’s boek niet alleen over Lacan. Het beoogt, door Lacan te koppelen aan en contrasteren met de neokantiaan Ernst Cassirer, een algemene filosofie van de symbolisering. Het centrale idee daarvan is grofweg dat de toegang van mensen tot de werkelijkheid, inclusief die ‘van zichzelf’, niet direct maar altijd door taal bemiddeld is. Daarom zijn we, aldus Mooij, in de greep van de taal. Tegelijk berust taal altijd op een sociale gemeenschap en, uiteindelijk, haar individuele leden. Voor zover dat de greep zelf tot iets symbolisch maakt, kan het individu kritisch afstand nemen van de taal, door op de meerzinnigheid van haar symbolen te reflecteren. Zo is het in staat ‘eigen’ banden met zichzelf, de wereld en anderen aan te knopen.

 Hoewel Cassirer en Lacan allebei denkers van de symbolisering zijn, verschillen zij ook op cruciale punten. Om te beginnen ten aanzien van de status van woorden. Cassirer en Lacan zijn het erover eens dat woorden wezenlijk naar andere woorden verwijzen. Oneens zijn ze het over de implicaties van dat idee voor het woord als zelfstandige betekenisdrager. Waar Cassirer elk woord nog een eigen betekenisvolle kern toekent, is dat voor Lacan een gepasseerd station. Voor hem zijn woorden betekenisloze ‘betekenaars’, die puur en alleen door hun uiterlijke verschillen een ‘betekenis-effect’ genereren.

 De status van het woord hangt nauw samen met epistemologische overwegingen omtrent waarheid. Waar de neokantiaan Cassirer een ideaal ‘einde’ van de symbolisering anticipeert waarin elk woord zijn ware verwijzing zal hebben gevonden, is een dergelijk definitief geheel voor Lacan uit den boze. Toch is waarheid, in tegenstelling tot wat de standaard postmoderne lezing suggereert, bij Lacan niet verdwenen, suggereert Mooij. Integendeel, de waarheid van het gebrek aan waarheid in de taal is dat die geen ware gemeenschap van taalgebruikers voor kan schrijven. Het zijn uiteindelijk individuele taalgebruikers en hun praktijken op wier schouders het gemeenschappelijke ‘taal-effect’ leunt en niet andersom. De waarheid is dan ook dat het individu van alle andere kan en mag verschillen. Door te verschillen neemt eenieder een afstand van ‘de’ taal die nadrukkelijk de zijne is. Overigens is Mooij wel zo genuanceerd om daaraan de cruciale voetnoot toe te voegen dat ook deze waarheid slechts symbolisch is.

 Het contrasteren van Lacan en Cassirer verschaft Mooij de nodige afstand tot beiden. Vooral met betrekking tot Lacan werpt dat zijn vruchten af. In plaats van te dicht op diens letter te kruipen, kan Mooij met lossere hand, in zijn geest, schrijven. Die afstand resulteert in een helderder en nuchterder inleiding tot Lacan dan die van vele bepaalde anderen. Maar let wel: het blijft een inleiding tot…, net zoals elk taalsymbool een toegang tot… is, en niet de zaak zelf, c.q. Lacan.

 

Praktijk

Rest de vraag waarom iemand die niet in de greep van The Pervert’s Guide to Cinema verkeert überhaupt aan Lacan zou beginnen. Daarop geeft In de greep van de taal niet één, maar zelfs twee antwoorden. In de eerste plaats ontwikkelt het werk, zoals gezegd, een filosofie van de symbolisering. Wie geïnteresseerd is in de filosofie van subjectiviteit, taal en cultuur zal een rijk studieboek vinden, waarbij enige kennis van Kant en Heidegger overigens geen kwaad kan.

Geheel volgens het idee dat er buiten de praktijk geen taal bestaat, zoekt Mooij ook naar de praktische toepassing van Lacans theorie. Die vindt hij aan de ene kant in recht en rechtspraak, waar het onderscheid tussen de formele, symbolische realiteit van de wet en de gewone werkelijkheid cruciaal is. Aan de andere kant vindt hij die in een beschrijvende psychopathologie. Vergeleken bij de overdaad aan diagnostische labels in de nieuwe DSM-5 stelt die een even splijtende als informatieve vereenvoudiging van psychische stoornissen voor. Daarom is het ook voor juristen, (klinisch) psychologen en psychiaters de moeite waard de filosofische uitdaging die In de greep van de taal toch wel is aan te gaan.

Tot slot zou ik tegen alle lezers die iets van mijn persoonlijke omzwervingen herkennen willen zeggen dat deze uitgave ter ere van het eerste jubileum van uitgeverij Sjibbolet tien jaar geleden op het Filmfestival uitgedeeld had moeten worden. Met als enige bedenking dat ik dan waarschijnlijk in de greep van Mooij in plaats van die van Žižek terecht was gekomen…!

 

Antoine Mooij, In de greep van de taal. Sjibbolet, 2015.

0 Flares Twitter 0 Facebook 0 Google+ 0 LinkedIn 0 0 Flares ×

1 reactie

  1. Over openbaring (heen) - ANTI-ABSTRACTIE - 23 mei 2017, 16:31

    […] van Christus. Om dit thema te doordenken doet Welten een beroep op bekende Franse denkers als Jacques Lacan en Emmanuel Levinas. Van met name die laatste kan het belang voor Weltens betoog moeilijk worden […]

Reageer