Flessenpost vanachter de horizon

0 Flares 0 Flares ×

‘Een beeld hield ons gevangen,’ tekende Ludwig Wittgenstein aan in paragraaf 115 van de Filosofische Onderzoekingen. Hubert Dreyfus en Charles Taylor bijten er het spits van hun gezamenlijke werk Het realisme herwonnen mee af. Waarom deze twee giganten van de Noord-Amerikaanse filosofie de handen aan het einde van hun leven (Dreyfus overleed eerder dit jaar) ineen slaan heeft alles te maken met hun epische missie om ons uit de gevangenschap te bevrijden en zo het realisme te herwinnen. Maar om welk beeld gaat het? En is dat beeld uiteindelijk niet sterker dan zijzelf?

Tekst: Mark Leegsma

In de film The Matrix (1999) zijn mensen letterlijk de energiebron voor de machines die hen geknecht hebben. Om als betrouwbare batterijen dienst te doen, moeten ze wel in een psychisch stabiele illusie worden gebracht en gehouden. Met dat doel is de Matrix geprogrammeerd: een alomvattende simulatie van het alledaagse leven in een welvarende post-industriële samenleving, waar iedere mens-batterij ‘in’ zit zonder noemenswaard risico ooit uit de illusie te ontwaken. Alleen dankzij enkele heldhaftige ‘uitgeplugden’ komen wij kijkers te weten dat de Matrix niet de realiteit is.

Dat dit gegeven ons zo aanspreekt zegt iets over het beeld van mens en wereld dat het in de eerste plaats zinvol maakt. In dit beeld heeft de mens uitsluitend weet van de wereld en de dingen zelf door de voorstellingen die hij zich daarvan in zijn bewustzijn maakt. Mutatis mutandis kan daarvan een versie na de ‘talige wending’ worden geformuleerd: de mens kent de wereld uitsluitend door ware overtuigingen in de taal. Maar als we niet buiten onze ‘ware’ voorstellingen of overtuigingen kunnen stappen, hoe kunnen we ons er dan ooit van vergewissen dat die met de dingen zelf overeenkomen? Lijken ze er in de verste verte ook maar op? Of zijn ze simpelweg een groot scherm waarachter niets schuilgaat? Zitten wij, kortom, zonder het te weten niet allemaal in een Matrix?

Ziedaar het paradoxale beeld waarvan wij volgens Dreyfus en Taylor, die zelf ook naar The Matrix verwijzen, in de ban zijn. Het moge duidelijk zijn dat er op deze manier van realisme weinig overblijft, wat onvermijdelijk tot gevolg heeft dat de waarheidsaanspraken van de wetenschap in de problemen komen. Daarmee is de inzet van Dreyfus’ en Taylors gezamenlijke tegenoffensief gegeven: om het realisme, zowel existentieel (contra The Matrix) als wetenschappelijk, te herwinnen dient eerst het beeld dat aan zijn tegendeel ten grondslag ligt te worden ontmanteld.

Contactsport
Als eerste fase van hun strategie openen Dreyfus en Taylor het vuur op de kern van het beeld, namelijk dat we de wereld ‘buiten’ uitsluitend zouden kennen door de bemiddeling van een derde element ‘binnen’ iets wat fungeert als ‘mogelijkheidsruimte’, om weer met Wittgenstein te spreken; in die zin zijn voorstellingen in het bewustzijn en overtuigingen in taal structureel inwisselbaar. De moraal van het verhaal is hoe dan ook dat de mens die zich door zijn conceptuele kennis tot de wereld verhoudt niet in, maar tegenover die wereld staat. Maar hoe zit het met de rugbyspeler die, zonder erover na te hoeven denken, openingen voor sprints en passes alsook actiemogelijkheden voor mede- en tegenspelers ziet? Zou de speler dit allemaal kunnen zien als hij zich eerst en vooral conceptueel moest oriënteren?

Ons inzicht in de werkelijkheid is belichaamd

 

Met een beroep op denkers als Heidegger, Merleau-Ponty en Gadamer laten Dreyfus en Taylor zien dat het antwoord op die laatste vraag ‘nee’ moet luiden. Als de waarneming van de speler louter conceptueel gedreven was, dan zou hij immers ieder ‘object’ apart moeten herkennen. Of het object in kwestie echter een modderig stuk grasveld is of een opening in een potje rugby ligt niet besloten in één concept. Welke betekenis de relevante is moet veeleer altijd al gegeven zijn met de gehele context of, in het woord van Dreyfus en Taylor, ‘achtergrond’. Wie nu veronderstelt dat die achtergrond zelf toch weer in een concept te vatten moet zijn begaat een absurditeit, want welk concept dan ook heeft een achtergrond.

Op deze manier slaan Dreyfus en Taylor twee vliegen in één klap. Om te beginnen maken ze duidelijk dat het ‘tegenover’ niet de oorspronkelijke mens-wereldverhouding kan zijn. Ons inzicht in de werkelijkheid is namelijk, net als dat van de rugbyspeler, belichaamd. Bovendien is het lichaam in actie en ontvouwt de actie zich in een omgeving. Zeggen dat dit geheel preconceptueel en ‘prereflectief’ aan ons gegeven is houdt in dat we niet door bemiddeling de wereld kennen, maar er veeleer direct mee in contact staan. Overigens verklaart dit waarom de scepsis van The Matrix alleen maar werkt tegen de achtergrond van uitgeplugd contact. Breder gezien is de les die Dreyfus en Taylor leren dat conceptuele kennis als zodanig tot stand komt tegen een altijd al vertrouwde achtergrond of ‘horizon’ die, omdat ze niet te conceptualiseren valt, slechts geïnterpreteerd kan worden. Het bemiddelde beeld is dus alleen geloofwaardig voor zover het de achtergrond waar het zelf wezenlijk op steunt miskent. Aan die miskenning maken Dreyfus en Taylor, staande op de schouders van reuzen, overtuigend een einde.

Multiculturalisme herwonnen
Na vijf hoofdstukken tamelijk droge kost schakelen de auteurs over op enkele belangrijke praktische consequenties van hun doorbraak. In een intermezzo van één hoofdstuk richten zij zich met name op de vraag of ik iemand uit een (radicaal) andere cultuur kan leren begrijpen. Daarin valt de hand van Taylor te herkennen, die zich in thuisland Canada actief met de multiculturele problematiek bemoeide.

Wat zich vervolgens ontvouwt is een boeiende confrontatie met een andere grootheid uit de recente Amerikaanse filosofie, Donald Davidson. In een beroemd paper beargumenteerde die dat het idee van onverzoenlijke ‘conceptuele schema’s’ ongerijmd is, want als we in staat zijn een ander conceptueel schema als onverzoenlijk met het onze te herkennen, dan moet er om dat oordeel te vellen al enig begrip van dat andere schema zijn. Uit dit argument leidde Davidson het principle of charity af dat we er ‘ruimhartig’ van uit moeten gaan dat uitingen en handelingen van de ander betekenisvol en uiteindelijk voor ons te begrijpen zijn.

Nu zijn Dreyfus en Taylor het roerend met Davidson eens dat er van onverzoenlijke conceptuele schema’s geen sprake is. Hun kritiek is evenwel dat Davidsons ruimhartigheid nog altijd is gebaseerd op de aanname van conceptuele schema’s als zodanig. De praktische consequentie daarvan is dat begrip van de ander alleen maar tot stand kan komen door een vertaling naar mijn conceptuele kader. Als mensen, zowel ik als de ander, daarentegen direct met de wereld in contact staan, ziet het plaatje er heel anders uit. Verschillende culturen mogen dan wel (radicaal) verschillende interpretaties van de wereld bieden die over en weer niet één twee drie zijn uit te leggen, maar ze hebben toch betrekking op de belichaamde conditie van in-de-wereld-zijn en daaruit voortvloeiende ‘menselijke vragen’ die allen gemeen hebben.

Op grond daarvan kan, in de loop der tijd en met (veel) inzet, zoiets als ‘horizonversmelting’ plaatsvinden. Voorwaarde is wel dat ik voor de ander een ‘openheid’ aan de dag leg die Dreyfus en Taylor samenvatten in het motto: ‘geen begrip van de ander zonder een hernieuwd begrip van onszelf.’ Van een fundamentele impasse of een noodzakelijke onderwerping van de ene aan de andere cultuur hoeft in ieder geval geen sprake te zijn, luidt hun conclusie.


Tot er een nieuw beeld van wetenschap is, 
zal het herwinnen
van het realisme
moeten worden uitgesteld

 

 

Overwinning uitgesteld
Na dit intermezzo ligt de weg naar het realisme open – of toch niet? Dreyfus en Taylor beseffen terdege dat het ook met hun ‘contacttheorie’ in de hand zo eenvoudig niet is. Eerder zien zij zich genoodzaakt nogmaals de confrontatie aan te gaan, ditmaal met Richard Rorty. In Rorty vinden zij een denker die hun op alle punten van de contacttheorie gelijk kan geven maar er een pragmatische in plaats van een realistische lezing op nahoudt. Als conceptuele kennis in het algemeen en wetenschappelijke in het bijzonder namelijk altijd al leunt op ons alledaagse contact met de wereld, dan vindt die kennis zijn ultieme verwijzing in de veelheid van onze praktijken en niet, zoals de realist beweert, in ‘essenties’ van de dingen zelf. Toch is het een ‘robuust’ realisme en geen verkapt pragmatisme dat Dreyfus en Taylor willen verdedigen, terwijl zij niet kunnen terugvallen op de onbelichaamde view from nowhere om zo’n realisme te rechtvaardigen, omdat dit hen onmiddellijk terug in de armen van het bemiddelde beeld zou drijven.

Na veel argumentatief wenden en keren in deze benarde positie komen de twee éminences grises uiteindelijk met een compromis voor de dag: ‘pluralistisch realisme’. Daarmee geven ze toe dat de wetenschap met haar universele en absolute waarheidsclaims een perspectief is op die achtergrondwerkelijkheid die altijd voor conceptualisering terugwijkt en derhalve voor meer dan één interpretatie vatbaar is. Aan de ene kant is het niet anders dan consequent dat Dreyfus en Taylor deze conclusie trekken, al is het, aan de andere kant, wel zeer de vraag of hiermee het realisme zoals de meesten van ons het begrijpen is herwonnen.

Dit is geen retorische vraag. Misschien is het inderdaad zo dat wij modernen ons zelfbegrip, waar de geprivilegieerde blik van het wetenschappelijk realisme onmiskenbaar de steunpilaar van vormt, moeten bijstellen. Maar er is iets grondiger mis met Dreyfus’ en Taylors voorstel waardoor het uiteindelijk niet kan overtuigen. Wat hun de das omdoet is het beeld dat wetenschap gaat om van de waarnemer onafhankelijke essenties. Dat beeld is geen ander dan dat van de mens die niet in maar tegenover de wereld staat. Door dit als uitgangspunt van hun zoektocht naar robuust realisme te nemen kunnen Dreyfus en Taylor alleen maar stranden. Wat nodig zou zijn om het realisme te herwinnen is een beeld van wetenschap dat niet heimelijk leunt op het beeld waarvan we zouden moeten worden verlost. Tot zo’n nieuw beeld er is zal het herwinnen van het realisme helaas moeten worden uitgesteld.

Flessenpost
Zoals vertaler Michiel Meijer in een woord vooraf terecht opmerkt dekt de Nederlandse titel niet de onvoltooide lading die de oorspronkelijke titel Retrieving Realism wel heeft. Dreyfus en Taylor zullen zich inderdaad hebben gerealiseerd dat realisme herwinnen, evenmin als het bemiddelde beeld overwinnen,  een taak is die er al op zit. Hun boek leest, ondanks de nogal droge stijl, juist als dringende flessenpost aan jongere generaties filosofen, net zozeer om met hun zwaar bevochten inzichten de valkuilen van het bemiddelde beeld te vermijden als om verder te komen dan de val waar zij zelf nog in zijn gelopen. Met die rijkdom en ruimhartigheid is Het realisme herwonnen meer dan een toegankelijk opstapje naar het werk van Dreyfus en Taylor: het is huiswerk voor eenieder die zich denkend wil bevrijden van een beeld dat ons nog steeds gevangen houdt, in het ongemakkelijke besef dat dat beeld raakt aan wie we denken te zijn.

Hubert Dreyfus en Charles Taylor, Het realisme herwonnen. Klement, 2017.

0 Flares Twitter 0 Facebook 0 Google+ 0 LinkedIn 0 0 Flares ×

Related Posts

Schermafbeelding 2019-04-07 om 20.59.54

Jeukwoorden

Schermafbeelding 2019-04-07 om 20.54.21

Husserl roept op tot actie

Para-doxale column René ten Bos: Kant

Schermafbeelding 2019-04-07 om 20.40.05

Een betondicht gesprek

Reageer