Filoselfie: Micha Wertheim
Seriously Funny: From the Ridiculous to the Sublime door Howard Jacobson
In zekere zin is het eigenbelang een boek uit te kiezen waarin satire en humor worden aangewezen als de meest onmisbare component van onze cultuur. Dus ik heb mij graag laten overtuigen door dit tussen antropologie, cultuurwetenschappen, theologie en filosofie meanderende betoog van de Britse schrijver en literatuurwetenschapper Howard Jacobson.
Grappen zijn er volgens Jacobson niet voor de gezelligheid. Het gaat er juist om datgene waarvan het lachen ons vergaat via satire in herinnering te roepen en dragelijk te maken. De hardste en wrangste humor is een freudiaanse uitlaatklep, als erkenning van het sadistische en onrechtvaardige universum waarin we zitten opgesloten. Cliniclowns die met een spuitende neus een glimlach op ons gezicht toveren ruilt hij liever in voor de Mexicaanse clowns die letterlijk in het gezicht van hun griezelende publiek pissen. Verder voert Jacobson ons langs een comedy club in Engeland waar de meest racistische grappen met hard gelach worden beloond en middeleeuwse kerkjes waarop hij afbeeldingen ontdekt van vrouwen die hun vagina extreem ver open trekken, om ten slotte via Baudelaire, de Griekse oudheid, Shakespeare en Kundera uit te komen bij een indianenstam waar kinderen pas een ziel wordt toegeschreven op het moment dat ze voor het eerst lachen.
Jacobson kreeg vaak het verwijt dat hij vooral een grappige schrijver is. Je zou kunnen stellen dat hij in dit essay uitlegt waarom hij dat verwijt als het grootste compliment heeft opgevat: humor en amusement mogen niet met elkaar worden verward. Jacobson is beslist een moralist, maar ik vermoed dat hij weinig met het geëngageerde progressieve cabaret zoals dat in Nederland gevierd wordt op zou hebben. Zo lang Gummbah de P.C. Hooft-prijs niet gewonnen heeft, zou dit boek verplichte kost moeten zijn voor iedere criticus. De rest van ons doet er goed aan het voor zijn of haar plezier te lezen.