De vergankelijke Heidegger
Toen in 2014 de eerste reeks van Martin Heideggers Zwarte Schriften werd uitgegeven, leek het oordeel voor eens en altijd geveld: Heidegger was een nazi. Desalniettemin wil Alfred Denker met zijn intellectuele biografie Onderweg in Zijn en Tijd dat we de relevantie van het werk zelf niet vergeten. In een boek waarin soms wordt geheideggerd volgen we het leven van Heidegger en voltrekken we zijn denkbewegingen op haast onnavolgbare wijze. Eén ongemakkelijke vraag dringt zich op: rechtvaardigen Heideggers keuzes in het denken ook die in zijn leven?
Tekst: Tim Meeuws
In ons leven tallozen…
Tijdens het lezen van Onderweg in Zijn en Tijd moest ik voortdurend denken aan het gedicht “In ons leven tallozen” van Ricardo Reis, heteroniem van Fernando Pessoa. Daarin dicht Pessoa over zijn ik dat uiteenvalt in meerdere ikken, die evenwel samenkomen in zijn spreken en schrijven. Pessoa’s gedicht geeft uiting aan ons breekbare bestaan waarin we vallen, opstaan en proberen keuzes te maken voor ons ik.
Zo neemt Alfred Denker ons mee in het leven van Heidegger en leidt hij ons langs de denkweg die Heidegger afgelegd heeft. Let wel, Denker schrijft een inleiding in het leven en werk van Heidegger, waarvan de bedoeling volgens Denker is ‘mee te gaan met de denkbeweging van een filosoof’. Wanneer we proberen het pad van een filosoof te bewandelen, worden we geconfronteerd met de vergankelijke mens die schuilgaat achter dat grote woord, filosoof. Die mens die, per toeval, kansen krijgt en slaagt, maar ook faalt. Die mens die, per toeval, in een bepaald milieu opgroeit, de waarden van dat milieu nastreeft, maar ze op latere leeftijd kan verwerpen. Die mens die ook gruwelijk de fout in kan gaan en een keuze maakt die hem de rest van zijn leven blijft achtervolgen. Dit boek over Heidegger maakt inzichtelijk dat de naam Heidegger niet verbonden is aan één werk of één keuze, maar aan meerdere werken en meerdere keuzen.
Meten versus verstaan
In het boek van Denker lezen we hoe Heidegger furore maakt als theologiestudent, maar zich uiteindelijk afkeert van het katholicisme, waardoor de nog jonge denker een jaar na de Eerste Wereldoorlog zonder ‘thuis’ raakt. Zo begint zijn persoonlijke zoektocht naar de ‘zin van Zijn’, de zin die in zijn jeugd nog evident lijkt. Ik weet niet of we de zoektocht naar de zin van Zijn al te veel moeten psychologiseren, maar Denker geeft zijn lezers wel een inkijkje in Heideggers concrete(re) overpeinzingen. Zo is aan het eind van het eerste hoofdstuk de beroemde brief aan Klebs opgenomen, waarin Heidegger zijn verbazing uitspreekt over de in zijn ogen willekeurige keuze van de katholieke kerk om de stellingen van Thomas van Aquino tot onomstreden leerautoriteit te verklaren. Heidegger voelt zich genoodzaakt afstand te nemen van het katholicisme en een andere weg in te slaan.
In de jaren die volgen op zijn terugtrekking uit het katholicisme, keert Heidegger zich ook tegen de objectiviteit van de wetenschap. Het zijn van de mens moet niet worden geobjectiveerd, anders raakt hij zichzelf kwijt. ‘Nee,’ stelt Denker in navolging van Heidegger, ‘de mens is geen ding: hij heeft zelf te zijn.’ We kunnen niet leren wat het is om een mens te zijn door allerlei kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeken te raadplegen. Dat leren we pas als we ons eigen zijn ‘voltrekken’.
Wanneer we proberen het pad van een filosoof te bewandelen,
worden we geconfronteerd met de vergankelijke mens
die schuilgaat achter dat grote woord, filosoof
Het woord ‘mens’ gebruikt Heidegger echter niet, want de mens is het ‘zijnde dat er is’, daarom: ‘erzijn’ (Dasein). Hoewel dit een abstracte term is en daardoor minder tot de verbeelding spreekt dan het woord ‘mens’, legt Heidegger hiermee de voltrekkingsstructuur van het mens- of erzijn bloot. Het erzijn ‘staat uit naar de openheid van het Zijn in z’n geheel’. Hiermee bedoelt Heidegger dat de mens dat wezen is dat in zijn zelfreflectie ook de wereld zoals die ‘er’ altijd al voor hem is verstaat. Zoals Denker het heideggeriaans formuleert: ‘alles, wat is, is dat, wat zich in de menselijke ervaring openbaart.’ Juist omdat de wereld, alvorens te kunnen worden gemeten en gekend, eerst door erzijn wordt ‘ontsloten’, kan erzijn zelf nooit objectief worden gevat.
Kruistocht tegen de metafysica
In een enorm tempo – dat soms iets te snel gaat – geeft Denker weer hoe Heideggers relatie met het nazisme symbool staat voor zijn doordenking van de metafysica. Heidegger probeert na zijn ‘hoofdwerk’ Zijn en Tijd uit 1927 een ‘noemervernieuwing’ van de metafysica te bewerkstelligen. In de jaren ‘30 gaat Heidegger naar eigen zeggen op zoek naar de ‘oorsprong’ van de metafysica, teneinde deze te herhalen en daarmee te ontaarden, opdat er een vernieuwde ‘metafysica’ ontstaat. Hiermee meent Heidegger het denken zelf terug te brengen in de filosofie, die volgens hem is ontaard in academisch ‘gepraat’ over theorieën. De wetenschappen verkeren volgens Denkers Heidegger in crisis, omdat ze van hun voedingsbodem, de metafysica, zijn gescheiden. Ook de ‘dood van God’ is uiteindelijk een verlies van grond, waardoor we, aldus Denker, mogen stellen dat we in een afgrond terecht zijn gekomen.
Dit urgente besef van crisis werpt een licht op de allure die Hitler en de NSDAP in de jaren’30 voor Heidegger hebben. Het succes van de nazi’s is er volgens Denkers Heidegger in gelegen dat dankzij hun ‘ongewoon grote verzamelende kracht’ het Duitse volk los weet te raken van de ‘ketens van het huidige erzijn’: de Duitser ontwaakt uit een ‘sluimer van zijnsvergetelheid’ en gaat een nieuwe relatie met het zijn als erzijn aan, denkt Heidegger. De nationaalsocialistische revolutie ziet Heidegger als een kracht die een breuk forceert met de oude manier van leven, met de dominante manier van zijn. Dat is koren op de molen van de filosoof, die bepleit dat de mens weer de confrontatie aan moet gaan met het Zijn.
Denker beschrijft dan hoe Heidegger met Nietzsches idee van de Übermensch het gereedschap verkrijgt om deze breuk en ook de nieuwe rol die voor het denken is weggelegd vorm te geven. De Übermensch zegt adieu tegen de huidige mens, die wordt gekenmerkt door zijnsvergetelheid. In de hoogtijdagen van het nihilisme betekent dat voor Heidegger niets minder dan dat zijn tijdgenoten vergeten zijn wat het is om ‘er te zijn’. Denker brengt hier ‘Over het grote verlangen’, een prachtige passage uit Aldus sprak Zarathustra, in herinnering. Daarin balt Nietzsche heden, toekomst en verleden samen tot één enkel heden: de eeuwigheid. Het is geen statisch nu waarin we onze ondraaglijke lichtheid hebben ingelost voor eeuwigdurende zaligheid, maar een nu waarin we verlangen naar de pijn van het verleden dat we helaas niet kunnen beheersen en de vreugde van de hoop op een andere toekomst ervaren. Maar de metafysica is ontstaan, aldus Denkers Heidegger, om voorbij het Zijn in deze zin te geraken. In plaats van in contact te blijven met een zinnelijk bestaan, tracht de metafysica een uiting te bieden aan hoe het zijn zou moeten zijn. Of zoals Denker besluit: ‘het vergankelijke zou niet gedegradeerd moeten worden tot het nietige en dat, wat niet zou moeten zijn: het moet blijven.’
Wel of niet fout?
Denker neemt ons zeker mee op weg en leidt ons langs verschillende paden die Heidegger heeft bewandeld. Al die verschillende wegen leren ons dat Heidegger meer is dan de ‘filosoof met het naziverleden’, hoewel we hier niet te lichtzinnig over moeten doen. Heideggers naam zal altijd besmeurd blijven vanwege zijn steun voor en actieve betrokkenheid bij de NSDAP. Ik heb hier toch wat problemen mee en ik wil graag wat kritischer zijn dan Denker is. Hoewel Heidegger tijdens de jaren ’30 nog niet kon weten wat er zou gaan gebeuren in vernietigingskampen als Auschwitz, geven zijn Zwarte Schriften toch wel te denken over zijn antisemitisme. Nee, Heideggers antisemitisme kan niet gelijk worden gesteld aan de ziekelijke jodenhaat van iemand als Julius Streicher, maar dat neemt niet weg dat hij zich erg verdacht uitdrukt over ‘Joden’. Naast een aantal vreemde passages aangaande joden en het wereldjodendom, spreekt Heidegger ook van een ‘zuiver ras’, al kan dit niet op gelijke voet staan met de zuiveringslogica van de nazi’s, omdat Heidegger er met het ‘erzijn’ geen biologisch idee van leven op nahoudt. Het zouden ongemakkelijke woordkeuzen kunnen zijn – vergeet niet: wij zijn op de hoogte van de vreselijke daden van de nazi’s, Heidegger (althans toen) niet. Heidegger is daarentegen wel degelijk blootgesteld aan de oraties van Hitler en de nazipropaganda, waarvan de catastrofale retoriek in zijn denken van een revolutie van het Zijn helaas een al te vruchtbare voedingsbodem vond.
Heideggers denken van een bepaalde periode kenmerkt zich wel degelijk door een antisemitisme. Hij richt zijn pijlen dan, zoals later veel duidelijker wordt als hij zich faliekant tegen de ‘techniek’ keert, op het ‘rekenende denken’ dat gereduceerd is tot een instrument en niet meer gepassioneerd is. In de Zwarte Schriften lijkt Heidegger ‘de’ joden met dit in zijn ogen verfoeilijke denken te identificeren. Op dit punt mogen we duidelijkheid van Heidegger verwachten, maar duidelijk wordt het eigenlijk niet. Dit komt door Heideggers ambiguë manier van schrijven en de voorzichtigheid die ons, de interpreten van zijn werk, derhalve geboden is. Zoals ik al zei bedient Heidegger zich, gezien het verloop van de geschiedenis, van een aantal beladen woorden. Hier moeten we niet lichtzinnig over doen: we kunnen Heidegger niet vrijpleiten op basis van een verkeerde woordkeuze, want deze ‘keuze’ ontsluit een hele wereld waarvan we, met de kennis die we nu hebben, constateren dat die verkeerd was.
Het zijn van de mens moet niet worden geobjectiveerd,
anders raakt hij zichzelf kwijt
Het ongemakkelijke aan de kwestie is dat we Heideggers denken niet volledig uit de geschiedenisboeken kunnen schrappen, omdat Heideggers invloed van onschatbare waarde is geweest. Om het op de spits te drijven moeten we zelfs stellen dat we Heideggers eigenaardige objectivering van het wereldjodendom des te treffender kunnen veroordelen dankzij Heideggers denken over erzijn en wereldontsluiting. Wat staat ons dan te doen? Dat we voorzichtig om moeten gaan met het werk van Heidegger, omdat een heleboel passages uit de Zwarte Schriften verdacht zijn, lijkt me nogal wiedes. Ik heb hier geen oplossing, maar vind wel dat het instituut Wijsbegeerte hier geen doekjes om moet winden en dat we, willen we Heideggers denken opnieuw vruchtbaar maken, de confrontatie met zijn antisemitisme en zijn naziverleden juist aan moeten gaan.
De herhaling van het denken
Ondanks dat Onderweg in Zijn en Tijd soms gekenmerkt wordt door ‘lapidaire’ passages, moeten we niet vergeten dat Denker de lezer wil blootstellen aan de denkweg van Heidegger. We kunnen Heideggers denken alleen begrijpen door het ons toe te eigenen. Dat betekent dat we dezelfde weg moeten afleggen die Heidegger ook heeft afgelegd om inzicht te krijgen in zijn leven en zijn werk. Als een inleiding in het denken en leven van Heidegger, biedt Denker niet een banaal overzicht van Heideggers bestaan. Het is niet zo dat Denker een overzicht geeft van Heideggers visie over allerlei verschillende thema’s. Denker probeert de lezer wegwijs te maken in het denken van Heidegger, zodat de lezer enthousiast kan zichzelf, zichzelf kan ontwikkelen, en zich misschien wel kan distantiëren van Heidegger. Alleen vind ik dat Denker kritischer met Heideggers antisemitisme en naziverleden om had moeten gaan en zijn lezers daar ook meer aan bloot had moeten stellen. Natuurlijk heeft Heidegger zich gericht op een nieuw ‘begin’ van de filosofie en getuigt dit denken voor mij, net zoals voor velen, van een ontzettende kracht, maar laten we niet te gemakzuchtig doen over de vereisten van een dergelijke nieuwe aanvang van de filosofie. Op dit punt na leren we in de herhaling van Heideggers weg misschien een niet vervreemde Heidegger kennen. Bovenal maken we kennis met de mens Heidegger en leren we dat zijn denken hoe dan ook te denken geeft.