De essentie van Arendt
Hannah Arendts gedachtegoed duikt tegenwoordig vrijwel wekelijks op in de media. Tijdens haar leven was zij al een scherpe criticus van de actualiteit, maar haar werk is nu relevanter dan ooit. De filosofie van Arendt formuleert een antwoord op actuele kwesties, zoals de verhouding tussen privé en werk, en het populisme in de politiek. Maar het werk van Hannah Arendt is geen eenvoudige kost. Hoogste tijd dus voor een verhelderend boek. In De essentie van Arendt zet kenner Lieve Goorden de belangrijkste ideeën van Arendt op een rij en laat ze zien waarom Arendt vandaag de dag zo relevant is. Lees hieronder hoe Lieve Goorden hoofdstuk 4, ‘Als de stormwind van het denken je uit je slaap rukt’, begint.
Tekst: Lieve Goorden
Denken is een favoriete bezigheid van Hannah Arendt. Haar vriendin Mary McCarthy schildert daarvan een intiem tafereel: ‘Als ze spreekt is het alsof je de beweging van haar geest aan de oppervlakte in actie ziet, door de manier waarop ze haar lippen samenknijpt, haar voorhoofd fronst en nadenkend haar kin met haar hand ondersteunt.’ Het ligt dan ook voor de hand dat de volgende vragen Arendt almaar meer gaan bezighouden: wat zet ons aan tot denken? Wat doen we eigenlijk wanneer we denken? En wanneer denken we? In de nasleep van twee politieke gebeurtenissen die ze van dichtbij meemaakt, krijgen die vragen voor haar een grote urgentie.
In de lente van 1933 wordt Arendt samen met haar moeder opgepakt door de nazi’s. Ze heeft zich verdacht gemaakt door in opdracht van een Joodse verzetsgroepering in de bibliotheek van Berlijn bewijzen van antisemitische uitspraken te verzamelen ten behoeve van de buitenlandse pers. Maar Arendt heeft geluk want ze slaagt er met haar charme in de agent die haar ondervraagt voor zich in te palmen. En zo mogen moeder en dochter na acht dagen in de cel weer naar huis.
Nu wordt echter de grond onder hun voeten te heet en ze besluiten Duitsland te verlaten en naar Parijs te vluchten. Later zal Arendt in een interview voor de Duitse televisie herinneringen aan deze periode ophalen. Ze weet nog dat het in die vroege jaren dertig niet zozeer de terreur van de nazi’s is die haar schrik aanjaagt. Wat haar veel meer beangstigt is de houding van veel intellectuele vrienden en bekenden. Precies in deze kringen wordt de nieuwe beweging van Hitler dikwijls met begeestering begroet. Niet uit vrees voor vervolging – iets wat Arendt nog zou kunnen begrijpen – maar vrijwillig en met volle overtuiging: ‘Hitler deed iets met hen. Dat waren soms ongehoord interessante dingen! Fascinerend interessant en gecompliceerd! En ook hoog boven het normale niveau zwevende conversaties! Dat heb ik als grotesk ervaren. Ze liepen op die manier blind met hun eigen ideeën in de val.’ Zo ziet een kennis van Arendt in de nationaalsocialistische revolutie een poging om de droom van Hölderlin – de terugkeer van het Oude Griekenland – te verwerkelijken. En iemand anders vergelijkt Adolf Hitler met de Romeinse keizer Augustus. Maar Arendt denkt hier toch vooral aan Martin Heidegger, die de coup van 1933 viert als een metafysische revolutie. In een eigenaardige vermenging van filosofie en politiek verwacht Heidegger van deze machtsovername een ‘volledige verandering van ons Duitse bestaan’. Met zulke pathetische uithalen kan Arendt weinig aanvangen, ze walgt ervan, ze maken haar allergisch voor het intellectuele milieu waarvan ze zelf tot dusver deel heeft uitgemaakt. Wanneer ze afscheid neemt van Duitsland neemt ze zich voor: ‘Nooit meer! Ik wil nooit meer verwikkeld raken in een intellectuele geschiedenis. Ik wil met dit gezelschap niets meer te maken hebben.’ Dit alles doet haar denken aan Kant die het helemaal niet ongewoon vindt dat zeer geleerde mensen bij het toepassen van hun wetenschap blijk geven van een gebrek aan oordeelsvermogen. Afwezigheid van denken komt ook bij erg intelligente mensen voor. Denken is niet het monopolie van een gespecialiseerde discipline. Deze gedachte zal bij Arendt de prangende vraag oproepen of denken – of de gewoonte die iemand zich eigen maakt om wat toevallig gebeurt te onderzoeken – tot de voorwaarden behoort waaronder mensen zich van het kwaad onthouden.
Nog een tweede gebeurtenis zal Arendt doen inzien dat het hoog tijd wordt om het menselijk denkvermogen aan een grondig onderzoek te onderwerpen. In 1960 beheersen twee onderwerpen het nieuws: de verkiezing van een nieuwe Amerikaanse president (wat John F. Kennedy zal worden) en de kidnapping van Adolf Eichmann, een naar Buenos Aires gevluchte nazi die een centrale rol speelde bij de vernietiging van de Joden.
‘Afwezigheid van denken komt ook bij erg intelligente mensen voor.’
Eichmann wordt opgepakt door Israëlische agenten en van Argentinië naar Israël overgebracht om daar berecht te worden, een proces dat in de media veel aandacht krijgt. Het nieuws laat Arendt niet los. Het is voor haar de laatste kans om een typische vertegenwoordiger van het naziregime van nabij mee te maken. Ze schrijft een brief naar de hoofdredacteur van The New Yorker met de vraag of ze als journalist in Israël het proces tegen Eichmann mag verslaan. Haar aanbod wordt aangenomen en The New Yorker betaalt alle kosten van de reis.
Arendt brengt verslag uit over het proces, eerst in een reeks artikelen in The New Yorker (februari, maart 1963) en nadien in boekvorm: Eichmann in Jerusalem. A Report on the Banality of Evil (1963). De aard van het misdrijf dat voorligt is nieuw en zonder precedent, schrijft ze. Want wat Eichmann deed, valt volgens Arendt onder het begrip van een door de staat georganiseerde administratieve massamoord, met als typische kenmerken: bureaucratische procedures, nazi-afdelingen die elkaar beconcurreren om de macht en georganiseerde onverantwoordelijkheid of naziafdelingen die de zwarte piet voor de misdaden naar elkaar doorschuiven. Zo’n administratieve massamoord kan zich in principe richten tegen elke willekeurige groep, schrijft Arendt. Het selectieprincipe hangt van de omstandigheden af. Misschien wordt het in de toekomst wel iedereen met een IQ beneden een bepaald niveau.
Nu is het zo, schrijft Arendt, dat voor dit nieuwe type misdrijf het heersende rechtstelsel en de bestaande juridische begrippen tekortschieten. Met het gevolg dat de rechters vrijelijk zullen oordelen en vonnissen, zonder zich te hoeven houden aan normen en juridisch vastgestelde maatstaven. Zo ziet niemand er graten in dat de openbaar aanklager Gideon Hausner – om Eichmann te kunnen afschilderen als een monster – met de opgeroepen getuigen en het verzamelde materiaal de monstrueuze en gruwelijke feiten van het globale nazisme in de verf wil zetten. En niemand protesteert wanneer David Ben-Goerion (de eerste premier van Israël) en de openbaar aanklager met het proces slechts één doel voor ogen staat: de jonge Joden die de oorlog niet zelf meemaakten de ogen openen voor het antisemitisme in de wereld. Kortom, er staat niet een individu – Adolf Eichmann – in de beklaagdenbank, is de vaststelling van Arendt. Zelfs het naziregime op zich staat niet centraal in het proces, maar wel het antisemitisme zoals dat in de loop van de geschiedenis tot uiting is gekomen. Dat kan volgens Arendt niet. Het is de persoon van de verdachte die in het middelpunt moet staan, het individu met een eigen geschiedenis en met unieke eigenschappen, terwijl ook de omstandigheden waarin de verdachte zijn daden heeft gepleegd belangrijk zijn. Het proces mag niet een voorwendsel zijn om het gesprek op andere zaken – zoals de opvoeding van de Joodse jeugd – te brengen.
Volgens Arendt begrijpen de rechters de persoon van Eichmann niet en is het al te gemakkelijk om hem af te doen als een monster. Arendt zelf onderkent geen demonische of satanische hoedanigheden bij Eichmann. Wel bezit de man volgens haar geen motieven, behalve dan een ongewone ijver om alles te doen wat bevorderlijk kan zijn voor zijn carrière. Cruciaal in Arendts analyse van het proces is de vaststelling dat Eichmann alleen nooit stilgestaan heeft bij wat hij deed. Hij is niet dom. Het is pure gedachteloosheid. En hij is niet de enige. Vooral verontrustend vindt Arendt het feit dat Eichmann een van de velen is met een gebrek aan werkelijkheidszin en gezond verstand. Het gaat hier niet om geperverteerde mensen of sadisten, maar juist om beangstigend normale mensen. Of een nieuw type van misdadiger, dat handelt onder omstandigheden die het hem nagenoeg onmogelijk maken de draagwijdte van zijn wandaden te beseffen. Zoiets kan meer onheil aanrichten dan alle boze driften samen die een mens eigen zijn. Mensen, zo schrijft Arendt, raken niet zozeer gewend aan de inhoud van regels, als wel aan het bezit van regels die ze op alle bijzondere gevallen kunnen toepassen. Mensen willen een houvast. Ze hangen met gemak nieuwe waarden aan, als je hen maar een nieuwe greep op de dingen geeft: ‘In nazi-Duitsland bleek dat het veranderen van de zeden en de gewoonten van een volk niet moeilijker is dan het veranderen van tafelmanieren.’
Hiermee miskent Arendt geenszins de persoonlijke verantwoordelijkheid. Hoe groot of hoe klein de radertjes in het politieke systeem ook zijn, voor zover het om een misdaad gaat, veranderen alle radertjes weer in daders, in mensen. Vandaar dat ze ook akkoord gaat met de doodstraf voor Eichmann. Aan het einde van haar boek Eichmann in Jerusalem spreekt Arendt Adolf Eichmann persoonlijk toe: ‘U hebt uw steun en actieve medewerking verleend aan een politiek waarin de wil tot uitdrukking kwam de aarde niet te delen met het Joodse volk en met een reeks andere bevolkingsgroepen. Alsof u en uw superieuren het recht hadden te beslissen wie de aarde mag bewonen en wie niet. Van niemand kan de bereidheid worden verlangd de aarde te bewonen samen met hen die zoiets willen en die wil ook in daden omzetten. Dit en dit alleen, is de reden waarom u sterven moet.’
Lieve Goorden, De essentie van Arendt. Leusden: ISVW Uitgevers, 2019.
Lieve Goorden is een van de sprekers in de week ‘De actualiteit van Hannah Arendt’ op de ISVW.