Uit ‘Dan maken we ons onderwijs zelf wel!’
Het startpunt
Herfst 2012
Op een heldere herfstavond in 2012 fiets ik naar mijn studentenhuis in Amsterdam Nieuw-West. Ik kom van de Roeterseilandcampus, waar ik net een avondcollege van de honoursmodule Labyrint had. Ruim twee jaar eerder ben ik aan de studie bewegingswetenschappen aan de Vrije Universiteit begonnen. Vooraf had ik hoge verwachtingen. De opleiding stond als vrij pittig aangeschreven, met zowel duidelijke bèta- als alfaelementen en een hoge studielast. Maar in de verstreken tijd was ik toch vooral van massaal hoorcollege naar anoniem meerkeuzetentamen gesjokt. Af en toe was ik wat uitgedaagd door een werkgroep, computerpracticum, presentatietje, onderzoeksprojectje of essayopdracht, maar ik had aan twintig uur in de week genoeg en had nou niet bepaald het gevoel deel uit te maken van een inspirerende leergemeenschap.
Ik was begonnen vast te roesten in de achteroverleunhouding die zoveel studenten typeert toen ik tegen het einde van mijn eerste studiejaar een brief op de mat vond met een hoopgevende boodschap: ‘Beste Koen, je hebt minstens een 7.5 gemiddeld en we willen je daarom uitnodigen om deel te nemen aan het honoursprogramma voor studenten die een extra uitdaging aankunnen.’ Mijn eerste gedachten waren: ‘Kan het basisprogramma zelf niet uitdagender?’ En: ‘Mits daartoe gemotiveerd zou iedereen hier best een extra uitdaging aankunnen.’
Ik heb mij ingeschreven en daar heb ik deze herfstavond, onderweg naar huis, zeker geen spijt van. Want zo in mijn eentje op de fiets is alles in mij bezig zo hard mogelijk ‘Ja!’ te roepen. ‘Ja! Ja! Ja! Dit is wezenlijk!’ Genietend van dit gevoel, dat ik al twee jaar mis in mijn studie, vraag ik mij af: wat gebeurt er in dit onderwijsprogramma dat mij zo in vuur en vlam doet staan? Heeft het ermee te maken dat ik word uitgedaagd buiten de kaders van wetenschappelijke hokjes te denken? Heb ik het te danken aan docenten die zichtbaar in mij geïnteresseerd zijn en mij zeer serieus nemen? Komt het doordat de onderwijsbijeenkomsten heel actief en levendig zijn? Speelt het een rol dat ik verantwoordelijkheid voor mijn eigen ontwikkeling krijg aangereikt? Zit het erin dat ik onderdeel ben van een lerende groep mensen die echt in elkaar geïnteresseerd zijn? Ik concludeer dat dit alles wel een rol zal spelen en ik realiseer mij hoeveel ik mis bij bewegingswetenschappen. Hoewel ik het inhoudelijke niveau van bewegingswetenschappen goed vind, voel ik mij er zelden verbonden met mijn docenten en medestudenten; het voelt een beetje als een anonieme intellectuele exercitie. Het voelt alsof ik allerlei kennis en onderzoeksvaardigheden in mijn rugzakje gestopt krijg, maar dat ikzelf, als persoon die dat rugzakje draagt, onaangeraakt blijf. Ik merk dat er iets in mij aan het veranderen is. Ik denk niet dat ik nog genoegen kan nemen met wat de universiteit mij voorschotelt. Er komen twee wezenlijke vragen in mij op: wat is de bedoeling van onderwijs? En hoe ziet goed onderwijs eruit?
Lente 2015
Op een warme lentedag in 2015 zit ik in de trein van Amsterdam naar Utrecht. Zojuist zat ik aan tafel bij mevrouw Dymph van de Boom, die in roerige tijden het stokje van Louise Gunning heeft overgenomen als waarnemend voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam. Nu ben ik op weg naar Universiteit Utrecht waar ik mijn masterthesis moet verdedigen.
Na mijn studie bewegingswetenschappen ben ik de onderwijsvragen die zich steeds sterker in mij waren gaan nestelen gevolgd en kwam ik uit op de onderzoeksmaster onderwijskunde. Zo aan het einde van mijn studietijd maakte het schrijven van mijn masterthesis voor mij wederom duidelijk dat de universiteit aan verbetering toe is. Ik blijf namelijk achter met het gevoel dat er in het huidige universitair onderwijs te weinig waardering is voor mensen die verder kijken dan hun neus lang is. Het lijkt, in elk geval in de onderwijskunde, haast de bedoeling dat we allemaal robotjes worden die braaf naar mechanismes kijken en zich afsluiten voor de moeilijke vragen, de vragen die je niet zomaar met een kwantitatieve analyse kunt beantwoorden.
Mijn thesis gaat over de relatie tussen interesseontwikkeling en studiekeuze en ik had hierbij de onderliggende gedachte dat het wenselijk is om bij het kiezen van een studie dicht bij je interesses te blijven. De argumentatieve uiteenzetting waarmee ik die gedachte wilde onderbouwen werd echter niet met open armen ontvangen en verdween uiteindelijk bijna volledig uit mijn thesis. Ook toen ik in wilde gaan op een voor mij ietwat schokkende observatie – de observatie van een wetenschappelijke agenda die ernaar streeft interesses effectief te manipuleren zodat studenten kiezen voor bètastudies waar veel economische winst mee te boeken valt – werd ik tegengehouden.
Waarom werd ik tweemaal tegengehouden? Omdat het doel van een onderzoeksmaster is om een publiceerbaar wetenschappelijk artikel af te leveren. Mijn wens om mijn onderzoek naar interesseontwikkeling niet alleen met kwantitatieve onderzoeksresultaten, maar ook met normatieve argumenten te onderbouwen, of om een kritische noot te plaatsen bij het wetenschapsgebied waar mijn artikel onderdeel van uit zou gaan maken, paste hier niet bij. Hoewel ik nu goed gekwalificeerd ben als onderzoeker heb ik mijns inziens te weinig geworsteld met moeilijke, belangrijke vragen. Ik voel mij niet serieus genomen als jonge denker. Gefrustreerd ben ik daarom om mij heen gaan kijken en zo kan het gebeuren dat ik op de ochtend vóór mijn thesisverdediging aan tafel zit bij Dymph van de Boom.
Eerder dat jaar ben ik namelijk onderdeel geworden van een groep voornamelijk Amsterdamse studenten en alumni, geleid door een van de breinen achter de honoursmodule Labyrint, Eugène Sutorius, en zijn protegé Michiel Tolman. Doel van de groep: diepgewortelde ontevredenheid over het huidige hoger onderwijs beantwoorden door een eigen academie op te richten en, met die academie als startpunt, een beweging die strijdt voor onderwijsverbetering in Nederland. De individuen in deze groep dragen allemaal net als ik een verzameling onderwijservaringen met zich mee die ze aan het denken hebben gezet. Maar dat niet alleen, samen hebben we de overtuiging iets te kunnen veranderen. En misschien wel het belangrijkste: in de ontmoeting met elkaar vinden we de inspirerende, vormende omgeving die we eigenlijk in onze studie hadden gehoopt te vinden.
Alles in mij schreeuwt weer volop ‘Ja!’, ik heb weer het gevoel met iets wezenlijks bezig te zijn. En met succes: zo vlak voor de zomer is het reeds gelukt om zesentwintig studenten te vinden die willen deelnemen aan een fulltime onderwijsprogramma van een half jaar. De start van ‘De Bildung Academie’ staat voor september 2015 op de planning en Dymph van de Boom heet ons welkom om te praten over de door ons ervaren tekortkomingen van de universiteit. Deze kan ik denk ik het beste samenvatten als het gevoel dat de universiteit tekortdoet aan de personen die haar studenten zijn en aan de samenleving waar die studenten onderdeel van uitmaken. Als studenten voelen wij ons tekortgedaan, want in het onderwijs hoeven wij zelden te laten zien wie wij zijn. We verbazen ons erover dat we weinig actief leren, dat we weinig nieuwe ervaringen opdoen, dat we weinig andersdenkenden ontmoeten, weinig standpunten in hoeven te nemen, weinig uit onze comfortzone hoeven te treden en weinig stil hoeven te staan bij de systemen waar wij onderdeel van uitmaken. We delen het gevoel dat het in hoger onderwijs vooral gaat over het vullen van een rugzakje en maar weinig over de persoon die het rugzakje draagt. En dus hebben we elkaar diep in de ogen gekeken en besloten: dan maken we ons onderwijs zelf wel!
Uit: Koen Wessels, Dan maken we ons onderwijs zelf wel! Een bildungsvisie. ISVW Uitgevers, 2017
Bekijk hier een interview met Koen Wessels: