Column René ten Bos: Agamben
‘Het transcendentale subject is niets anders dan wat zich uit en het moderne denken is gebaseerd op deze onuitgesproken veronderstelling van het talige subject als de grondslag van ervaring en kennis.’
Dit citaat, niet het makkelijkste, haal ik uit Infanzia e Storia (Kindheid en geschiedenis) van de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben. Om het te begrijpen moeten we in eerste instantie inzien dat het transcendentale subject niet hetzelfde is als het empirische subject. Het gaat hier niet om iets subjectiefs. Het transcendentale subject is niets iets wat aan mij of jou toebehoort. Immanuel Kant (17241804) zag het veeleer als de mogelijkheidsvoorwaarde van een algemene ervaring die mensen delen. Als we dus wetenschap bedrijven, dan gaat het niet om mijn individuele ervaringen of bevindingen, maar om de ervaringen die we als een totaliteit van kennende wezens hebben. Als wetenschappers bombarderen we ons tot een collectief dat de wereld op dezelfde manier objectief probeert te begrijpen, los van waar we ons bevinden of los van onze identiteit. Je zou dus kunnen zeggen dat het transcendentale subject een antisociale of antihistorische fictie is die de eenheid van het wetenschappelijke kennen moet waarborgen. Voor Hans Blumenberg is dit transcendentale subject in de plaats gekomen van God als de garantie op ware kennis.
Agamben verbindt het transcendentale subject met de mogelijkheid van spreken. Wetenschappelijke ervaring moet geuit kunnen worden. Wetenschap drukt zich uit in proposities. Het transcendentale subject is dus iets wat spreekt over ervaring. Maar hoe verhoudt dit spreken zich tot die ervaring? Wat is die ervaring waarover gesproken wordt? Het is niet de ervaring die jij en ik hebben. Het is al helemaal niet de ervaring van een kind. Precies deze kinderlijke ervaring moet overstegen worden. Daar gaat het om als de mens zichzelf neerzet – Selbstbehauptung noemt Blumenberg dat – als transcendentaal subject. In de wetenschap moet de kinderlijke ervaring ruimte maken voor een ervaring die eigenlijk geen echte ervaring is maar van meet af aan een collectief spreken is. ‘De constitutie van het subject in en door taal’, schrijft Agamben, ‘is precies deze onteigening van de “woordloze” ervaring; van meet af aan is [het subject] iets wat altijd spreekt.’ Volgens Agamben betekent deze zelfconstitutie, zoals die bijvoorbeeld tot uiting komt in het cogito van Descartes, niets anders dan de vernietiging van de ervaring van het kind. Ik wijs hier op de ondertitel van zijn boek: Over de vernietiging van ervaring. Waar kennende subjecten collectief gaan spreken, gaat het niet meer om alledaagse, laat staan kinderlijke gewaarwordingen. Deze kunnen niet worden uitgedrukt. Daarom is het kind, het infans, een wezen dat in de wetenschap niet (in) kan spreken (fant, fare).
Deze overwegingen leiden tot allerlei vragen: kunnen we nog wel een theorie vormen over de kinderlijke ervaring? Is het kind voor het transcendentale subject wel een mens? Is er zoiets als een collectieve kindheid? Natuurlijk, Agamben weet ook wel dat door de hele geschiedenis geprobeerd is dat kind tot object van wetenschap te maken. Denk maar eens aan alles wat binnen de psychoanalyse over kinderen geschreven is. Het kind is overigens niet alleen object in wetenschappelijke zin. Hoeveel romans zijn er niet geschreven vanuit het zogenaamde perspectief van het kind? Maar al die pogingen om het woordloze kind aan het woord te laten komen, hebben in feite tot niets anders geleid dan het inzicht dat het hele idee van kindheid niet meer is dan een presubjectieve psychische substantie’, een soort ‘mythisch en voortalig subject’. Kindheid is niet meer dan een fase waar een eind aan moet komen.
Agamben tekent verzet aan. Kindheid is niet een fase die voorafgaat aan taal, alsof het iets is wat verdwijnt op het moment dat er taal is. We verspillen ons kind-zijn niet als we gaan spreken. Agamben houdt een pleidooi voor de taal van het kind. Daarom zegt hij ook dat het kind tegelijk bestaat met de taal. Het kind is van meet af aan een wezen dat taal verwerft. Misschien is dat een taal die aanvankelijk nog dicht bij de eigen kinderlijke ervaring blijft staan, maar die daardoor ontoegankelijk moet blijven voor de ervaring van het transcendentale subject.