BOEDDHISME ZONDER GELOOF
Interview met Stephen Batchelor
iFilosofie #7
Tekst: Sjimmie Lensen
Alle dingen zijn vergankelijk en van elkaar afhankelijk voor hun bestaan. Zo bestaat een boek niet zonder zijn schrijver. Om het vergankelijke en non-substantiële karakter van de werkelijkheid aan te duiden, gebruiken boeddhistische filosofen het begrip ‘leegte’. Batchelor vindt dat ze hiermee te ver gaan.
Boeddhisme met geloof is ouderwets en dogmatisch. Boeddhisme zonder geloof is modern en pragmatisch. Tenminste, als we Steven Batchelor mogen geloven. Batchelor verdedigt een boeddhisme dat ontdaan is van metafysische uitspraken over bijvoorbeeld karma en wedergeboorte, en dat van grote waarde is voor zingeving aan ons leven hier en nu. ‘Hier’ verwijst daarbij met name naar de westerse wereld, en ‘nu’ vooral naar een tijdsgeest waarin het wetenschappelijke denken als leidend wordt gezien.
Van boeddhisme 1.0 naar boeddhisme 2.0
In zijn laatste boek Bekentenis van een boeddhistisch atheïst wijdt Batchelor uit over de verschillende fases van zijn ontwikkeling, en over de keuzes die hij daarin gemaakt heeft. Interessant is daarbij dat hij aangeeft op welke manier hij geprobeerd heeft het boeddhisme te begrijpen. Dit blijkt namelijk een sterk rationele en intellectuele manier te zijn. Vanuit filosofisch oogpunt is dat goed te begrijpen, maar vanuit boeddhistisch oogpunt wellicht niet. Filosofen proberen immers alles rationeel te begrijpen, en voor alles een rationeel verklaringsmodel te vinden. Boeddhisten proberen hier juist aan voorbij te gaan. Hen gaat het er niet om de wereld rationeel of intellectueel te begrijpen, maar om tot een soort innerlijke gewaarwording van de waarheid, of in ieder geval een waarheid, te komen.
De zenboeddhistische Amerikaanse journaliste Barbara O’Brien recenseerde Batchelors boek. Om zijn benaderingswijze te karakteriseren gebruikt O’Brien het volgende voorbeeld. Batchelor schrijft over de 7e-eeuwse boeddhistische denker Dharmakirti dat “zijn filosofie hem een uitstekend conceptueel raamwerk gaf voor het interpreteren van zijn oefeningen in mindfulness, evenals andere ervaringen” maar dat “leegheid van inherent bestaan slechts een conceptuele en linguïstische abstractie is”./* Deze leegte vormt een kernbegrip uit de boeddhistische filosofie en houdt in dat je nergens in de werkelijkheid iets kunt vinden wat eeuwig bestaat. Alle dingen zijn vergankelijk en van elkaar afhankelijk voor hun bestaan. Zo bestaat een boek niet zonder zijn schrijver. Om het vergankelijke en non-substantiële karakter van de werkelijkheid aan te duiden, gebruiken boeddhistische filosofen het begrip ‘leegte’. Batchelor vindt dat ze hiermee te ver gaan.
Volgens O’Brien vormt het begrip ‘leegheid van inherent bestaan’ echter de sleutel tot het begrijpen van het boeddhisme. Zonder enige waardering van deze leegheid (shunyatā genaamd), zul je volgens haar al het andere verkeerd begrijpen. Leegte is slechts een ‘conceptuele en intellectuele abstractie’ totdat men leert om achter de grenzen van het conceptuele denken te geraken om dit te ervaren, bijvoorbeeld via meditatie. O’Brien denkt dat de meeste vormen van boeddhisme uiteindelijk een pad aangeven dat voorbij concepten en overtuigingen, en daarmee voorbij het rationele denken, leidt. En Steven Batchelor heeft volgens haar niet hard of lang genoeg geprobeerd om zijn wens tot intellectueel begrijpen los te laten.
Maar moeten we datgene wat voorbijgaat aan concepten en overtuigingen wel als kennis zien? Het gaat immers om een soort inzicht, dat men van binnenuit kan realiseren. Hoe kunnen we dan over dat inzicht spreken? Of kunnen we daar niet over spreken? Omdat het een individuele innerlijke realisatie is? Die niet onder woorden gebracht kan worden? Wittgenstein zou denk ik net als Batchelor zeggen dat we hier niet over moeten proberen te spreken, simpelweg omdat het niet kan. Als we er concepten als ‘leegheid’ en ‘inherent bestaan’ op zouden plakken, of zelfs ‘leegheid van inherent bestaan’, dan brengen we daarmee iets wat onuitspreekbaar is binnen het domein van het bespreekbare. En daarmee creëren we het vermoeden dat het rationeel te begrijpen is. Maar dat is niet zo. Aldus de boeddhisten.
Boeddhistische filosofen, zoals Nagarjuna (ca. 150 n.Chr.), gebruiken het begrip ‘leegte’ echter in de wetenschap dat het niet meer is dan een begrip. In het boeddhistische filosofische discours is men zich er dus van bewust dat de taal een gelimiteerd middel is. De leegte wordt gebruikt als een ‘vaardig hulpmiddel’ om het conceptuele denken open te maken. Als je ‘leegte’ echter opvat als een term die verwijst naar iets reëels in de buitenwereld, zoals Wittgenstein dat deed, dan zit je juist weer gevangen in de wereld van de concepten. En wat O’Brien Batchelor verwijt, is precies dat hij zich niet van dat perspectief heeft kunnen losmaken. ‘Leegheid van inherent bestaan’ is volgens hem immers niet meer dan een conceptuele en linguïstische abstractie. En daarmee verwerpt hij haar.
Ondanks dit kritiekpunt bevat Batchelors boek veel interessante inzichten over het boeddhisme en maakt het een vertaalslag naar onze westerse maatschappij. Batchelor pleit namelijk voor een boeddhisme zonder geloof. Volgens hem zijn de doctrines van het karma en de wedergeboorte niets meer dan doctrines waarin men kan geloven. Ze zijn niet noodzakelijk voor het boeddhisme. Zijn herkadering is kort samengevat dat er een verschil te maken is tussen boeddhisme 1.0 en boeddhisme 2.0. Versie 1.0 bevat waarheden die begrepen dienen te worden om tot verlichting te komen. Boeddhisme 2.0 herformuleert deze waarheden in termen van taken die verricht dienen te worden. Hierdoor ontstaat volgens Batchelor een pragmatische vorm van boeddhisme die voorbij de metafysica van de klassieke Indiase soteriologie [leer over de redding van de mens] gaat. Komen we hier verder mee? Of leren we hier iets van? Ik zou in ieder geval willen zeggen dat Batchelors interpretatie van het boeddhisme me een bijzonder interessante poging lijkt om datgene wat het boeddhisme volgens hem te bieden heeft aan westerse mensen zodanig te formuleren dat het aansluit bij de rationele manier van denken die men in het Westen over het algemeen hanteert. De prijs die we daarvoor moeten betalen lijkt echter wel te zijn dat we op basis van Batchelors boeddhisme 2.0 niet tot het echte boeddhistische inzicht in de ‘leegheid van inherent bestaan’ kunnen komen. Maar misschien kan meditatie hier uitkomst bieden.
In de bijgaande video kunt u Stephen Batchelor op iets persoonlijkere wijze leren kennen. Hij vertelt over zijn boeddhistische ervaringen en over de manier waarop hij tot zijn eigen interpretatie van het boeddhisme is gekomen.
Over Stephen Batchelor
Je zou misschien denken dat Batchelor het boeddhisme puur en alleen maar vanuit westers perspectief bestudeerd heeft. Maar niets is minder waar. Batchelor is een ware ervaringsdeskundige. Als jongeman vertrok hij naar Dharamsala in Tibet, om daar in de leer te gaan bij de geleerde Geshe Ngawang Dhargyey. Na drie jaar gestudeerd te hebben in de bibliotheek der Tibetaanse werken en archieven vertrok hij naar Zwitserland om daar de boeddhistische filosofie en doctrines te bestuderen. Aldaar werd hij tot boeddhistische monnik gewijd. Vervolgens werkte hij als vertaler voor de geleerde Geshe Thubten Ngawang in Hamburg, Duitsland. Nadat hij zich in het Tibetaanse boeddhisme had verdiept, maakte hij een onverwachte overstap naar het zenboeddhisme. Daarvoor reisde hij naar Zuid-Korea, waar hij in de leer ging bij zenmeester Kusan Sunim. Na drie jaar in Korea gestudeerd te hebben verliet Batchelor de tempels van het boeddhisme en begon hij er kritische beschouwingen over te schrijven.
Meer over Martine en Stephen Batchelor op hun persoonlijke website of op Wikipedia.