De Aristoteles van Latijns-Amerika
In mei van dit jaar viel de inmiddels vijfentachtigjarige Argentijns- Mexicaanse filosoof Enrique Dussel de eer te beurt om benoemd te worden tot lid van The American Academy of Arts and Sciences. In ons land is hij nagenoeg onbekend en er is van hem geen naar het Nederlands vertaald werk te vinden. Dussel is, met die benoeming tot fellow, de eerste Latijns-Amerikaanse filosoof ooit die tot dit illustere gezelschap toetreedt. Naar leeftijd is hij weliswaar oud, maar in zijn politiek- ethisch engagement is hij nog altijd een jonge hond die zich in zijn filosofie inzet voor wie in deze wereld vol glitter en geld aan het zicht worden onttrokken.
Tekst: Wil Heeffer
Voordat Columbus in 1492 strandde op de kust van wat later het Caribische gebied zou worden genoemd, had het Euraziatische Westen geen weet van de hoge graad van beschaving in het gebied dat achter die eilanden verborgen lag. Het waren de verhalen over El Dorado, over goud dat geld kon worden, die na de terugkeer van Columbus het Westen bronstig maakte. Het gevolg van die lokroep was dat enkele jaren later Zuid-Amerika als een wingewest van Spanje en Portugal in hun koninkrijken zou worden ingelijfd. Leven naar Spaans-Portugese opvattingen en gewoonten vernietigde taal en kennis van oude samenlevingsverbanden en de kerk van Rome deed daar nog een schepje bovenop door niet langer het leven, maar het leven na de dood – de kerstening – als hogere honing af te dwingen.
Bevrijdingsfilosofen
Latijns-Amerikaanse filosofen zoals Enrique Dussel, die ook wel als bevrijdingsfilosofen worden aangeduid, keren voor opvattingen over goede bestuursvormen en opvattingen over politieke ethiek terug naar resten en getuigenissen van die gekolonialiseerde en vernietigde wereld. Zij maken die oude wereld tot ‘hun Griekenland’, tot hun vertrekpunt voor een visie op menszijn in relatie tot de eigen bestaanssituatie. Bovendien brandmerken zij niet de Verlichting maar het jaar 1492 als het begin van de moderniteit. Zij zien in de bezetting van gebiedsdelen die destijds aan de Inca’s en de Azteken toebehoorden zowel de oorsprong van het kapitalisme – het leegroven van de zilvermijnen in Potosi – als het begin van de declassering van mensen tot een koloniale categorie die zich baseert op kleur. Kleur die later, met zulke verstrekkende gevolgen, ras zou worden genoemd. Kleur die net als geld onze wereld verdeelt in arm en rijk.
Inzicht in die precolumbiaanse wereld verkreeg Dussel onder andere door onderzoek in de Archivos de las Indias in Spanje. De kennis die hij daar opdeed, combineerde hij met opvattingen van Marx. Daartoe woonde hij enige tijd in Londen waar hij in dezelfde bibliotheek studeerde als waar Marx zijn onderzoek deed naar de oorsprong van kapitaalvorming en dehumanisering. Vooral die opvattingen van Marx die voortkwamen uit diens begrip Lebendige Arbeit, zouden doorslaggevend op Dussel inwerken. Als betrof het een negatief in een ontwikkelaar, kwam daaruit het beeld tevoorschijn van een genocideachtige epistemicide – de bewuste en doortrapte vernietiging van kennis – en van een eeuwenlange kolonisatie van het denken: het hegemonisch opleggen van een Westers wereldbeeld waarin een westerse opvatting van rationaliteit – van meten is weten – centraal stond en nog altijd staat. Op hun beurt stimuleerde dat denkers als Aníbal Quijano, Walter D. Mignolo en Santiago Castro-Gómez – wie kent hen – om zich te bevrijden van westerse indoctrinatie door opvattingen over beschaving en kennisvorming waartoe de vaak racistisch denkende Verlichtingsfilosofen de toon hadden gezet.
De dekolonisatie van het denken
In het kader van die dekolonisatie van het denken karakteriseerde ik Enrique Dussel in mijn boek Van roofbouw naar opbouw als de Aristoteles van Zuid-Amerika: de grondlegger van een eigen politieke ethiek. Zoals ook die andere belangrijke Argentijnse denker Raúl Prebisch wel de John Maynard Keynes van Zuid-Amerika wordt genoemd. Prebisch ontwikkelde zijn afhankelijkheidstheorie vanuit de vraag: waarom blijven Latijns-Amerikaanse landen in hun economische ontwikkeling achtergesteld? En om meteen nog een andere belangwekkende Argentijn daaraan toe te voegen: Martín Caparrós, de schrijver van het indrukwekkende boek Honger (Wereldbibliotheek, 2015). Een boek dat het denken van Dussel op invoelbare wijze materialiseert. Honger, niet als metafoor voor achterstelling, maar voor Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral. Want waar armoede is, bestaat geen vrijheid. Daar bestaat alleen maar noodzakelijkheid, zoals ik dat ook in mijn boek uitwerk. Eten, drinken, kleding, onderdak en sociale rechtvaardigheid vormen de grondslag van leven – La Vida – waarop menszijn in relatie tot de natuur vorm kreeg en vorm krijgt, van waaruit opvattingen over ethiek, politiek en economie – in die volgorde en niet andersom – zich ontwikkelen. Dussel maakte La Vida tot grondprincipe van zijn ethiek. Een maxime van waaruit hij zijn opvattingen over sociale rechtvaardigheid en participatie ontwikkelde. Want een wereld die niet met maar over behoeftigen praat, praat over hoofden heen en miskent het recht van wie dan ook om medebewoner van de aarde te zijn.
Tijd voor transformatie
De reiservaringen van Columbus, waarover hij verslag deed na zijn terugkeer naar Spanje, hebben geleid tot een invasie van het Zuid-Amerikaanse continent, wat in het Westen bekend zou worden als de ontdekking van Amerika. Een gebeurtenis die Spanje nog elk jaar op 12 oktober groots als de dag van de Hispanidad viert. Het directe gevolg van zijn ervaringen en de zeereizen die daarop volgden, was de vernietiging van goede bestuursvormen in culturen die geen geldeconomie kenden. De Inca Guaman Ayala de Pomán tekende dat op in zijn kroniek over goed bestuur waarin hij de wandaden van de Spanjaarden aan de kaak stelde. Zijn kroniek was gericht aan Philips III, de toenmalige koning van Spanje, die het nooit zou lezen. Zijn kroniek verdween zoals bijna alle door niet-katholieke Spanjaarden geschreven kronieken zijn verdwenen of vernietigd, maar werd gelukkigerwijs in 1908 in de Koninklijke Bibliotheek van Kopenhagen teruggevonden. Het is daarmee meteen een van de meest waardevolle documenten over wat goed bestuur voor de Inca’s inhield en waarnaar Dussel en anderen terugverwijzen.
Dat omzien betekent geen nostalgisch terugverlangen naar wat verloren ging, maar impliceert een nadenken over transformatie van een politiek bestel dat mens en natuur tot middel maakt in plaats van tot doel. Een nadenken over hegemonie en globalisatie waarin sprake is van een vervreemding tussen mensen en bestuurders, een wereld die mensen uit economische noodzaak aanzet tot migratie dan wel hen vreemdeling doet worden in eigen land. In essentie betreft dit denken respect voor mens en natuur en de inzet op de instandhouding van leven door een beter beheer van wat we allen tijdelijk delen: moeder aarde en de atmosferische schil die haar beschermt. Want sterft de natuur, dan sterven ook wij. Of met een variatie op wat Toon Hermans ooit schreef: wat heb je aan je miljoenen, Piet, als je wilt ademen maar je kunt het niet.
Wil Heeffer, Van roofbouw naar opbouw. Leusden: ISVW Uitgevers, 2019.