De Amerikaanse droom is dood
Amerika is in groot gevaar! Een kleine listige elite is zichzelf aan het verrijken terwijl het grootste deel van Amerika het steeds slechter krijgt. En hier moeten we snel wat aan doen. Dat is, in een notendop, de boodschap van het nieuwste boek van Noam Chomsky: Het einde van de Amerikaanse droom. De problemen waar de Amerikaanse samenleving mee kampt, worden in dit boek haarfijn beschreven. Eén vraag blijft echter continu door mijn hoofd spoken: is werkelijk álles de schuld van die geniepige elite?
Tekst: Alban Mik
Amerika was het land van de sociale mobiliteit. Je kon zo arm zijn als een kerkrat, maar door hard te werken kon iedereen stijgen op de sociale ladder. Misschien niet altijd tot de hoogste klasse, maar wel tot de middenklasse. Dat was de American Dream. Maar deze droom, zo constateert Noam Chomsky, is inmiddels dood.
Dat komt door een verschuiving in het sociale en economische beleid van de afgelopen dertig jaar. Dat is zo ingedeeld, dat een kleine groep mensen (soms spreekt hij over 1 procent, soms over 0,1 procent, overigens nooit onder vermelding van een bron waaruit dit getal voortvloeit) steeds rijker wordt, terwijl het reële inkomen van het grootste deel van de bevolking nauwelijks gestegen is.
Vicieuze cirkel
Hoe kan dat? In Amerika is sprake van een vicieuze cirkel. De superrijken zetten hun geld in om meer macht te krijgen. Dat doen ze allereerst door veel geld te doneren tijdens verkiezingscampagnes. Hiermee kopen zij invloed op de kandidaat die zij steunen (immers: voor wat, hoort wat). Bovendien besteden zij veel geld aan lobbyen, wat een sterke invloed oplevert bij het opstellen van wetten, die ze zoveel mogelijk in hun voordeel laten uitpakken. Zo leidt geld tot invloed, en deze invloed op zijn beurt tot nog meer geld. De ‘meesters van de samenleving’, zoals Chomsky deze mensen in navolging van Adam Smith noemt, gebruiken de overheid zo als middel om hun eigen rijkdom te beschermen en te vergroten.
Chomsky laat zien hoe dat alles precies in zijn werk gaat. Hij doet dat aan de hand van tien principes (die hij behandelt in even zoveel hoofdstukken) die de superrijken gebruiken voor de concentratie van rijkdom en macht: 1) zorg voor minder democratie 2) vorm de ideologie 3) verbouw de economie 4) schuif de last af op anderen 5) doe een aanval op de solidariteit 6) zorg dat de wetgevers uit je hand eten 7) beïnvloed de verkiezingen 8) hou het gepeupel in het gareel 9) produceer instemming en 10) marginaliseer de bevolking.
De perversiteit van neoliberalisme
Chomsky laat in dit boek helder de perversiteit van het huidige neoliberalisme zien, wat in gewone mensentaal betekent: laat alles aan de markt over. Dat principe geldt in Amerika voor het grootste deel van de bevolking: zo wordt op bijstandsuitkeringen en ouderdomsuitkeringen gekort en op de gezondheidszorg bezuinigd. Maar voor de grote bedrijven en de allerrijksten geldt de neoliberale stelregel niet. De rijken worden juist beschermd door de staat. De meest pregnante voorbeelden zijn de reddingsacties die de staat keer op keer moet ondernemen zodra het crisis is en grote financiële instellingen kopje onder dreigen te gaan. Vervolgens komen er echter nooit nieuwe regels die er daadwerkelijk voor zorgen dat er strenger toezicht op deze instellingen komt.
Dit dubbelhartige karakter van het neoliberalisme heeft er volgens Chomsky toe geleid dat een grote groep mensen zich in de steek gelaten voelt, en deze mensen hebben nu uit wanhoop gestemd op Donald Trump. Als een blok zijn zij gevallen voor iemand die, met zijn anti-establishment geluid, handig weet in te spelen op hun angst en woede. Dat terwijl Trump hun belangen eigenlijk totaal niet behartigt.
Politiek pamflet
Het is een interessante en belangrijke boodschap die Chomsky uitdraagt. Het einde van de Amerikaanse droom is echter eerder een politiek pamflet dan een politiek-theoretisch werk. Hierdoor vliegt Chomsky regelmatig uit de bocht. Zo schrijft hij het volgende, wanneer hij betoogt dat de ‘meesters van de samenleving’, onder meer door middel van indoctrinatie in het onderwijs, de opstandige geest van de jaren zestig (toen men zich inspande voor meer gelijkheid en democratie) de afgelopen decennia de nek om hebben gedraaid:
‘De tendens is om het onderwijs te reduceren tot het bijbrengen van mechanische vaardigheden en het onderdrukken van alle creativiteit en onafhankelijkheid – zowel bij de leerling als bij het onderwijzend personeel. Dat is waar het bij leren voor de toets en overheidscampagnes als ‘No Child Left Behind’ en ‘Race to the Top’ op neerkomt. Volgens mij dienen dergelijke initiatieven gezien te worden als methoden om leerlingen te indoctrineren en in het gareel te krijgen.’
Chomsky vliegt regelmatig uit de bocht
Dat is nogal een boude stelling. En bronnen kan Chomsky niet geven. Dat dat lastig is, is evident. Maar om het vervolgens toch op te schrijven, doet de geloofwaardigheid van het boek geen goed. En dit doet hij regelmatig. Wijzen met de vinger zonder hard bewijs. Te gemakkelijk hanteert Chomsky het vocabulaire van ‘wij de goeden en onderdrukten’ tegen ‘zij de onderdrukkers’.
Paradox
Hier vloeit ook mijn tweede grote bezwaar uit voort. In zijn drang om aan te tonen dat de onderdrukte meerderheid telkens het slachtoffer is van de elite, schetst hij twee beelden van de eerste groep die met elkaar in tegenspraak zijn.
Zo bespreekt Chomsky ergens met afkeuring het gedachtegoed van progressieve intellectuelen die menen dat de intelligente minderheid het land moet besturen in het belang van de bevolking. Hier spreekt Chomsky eigenlijk vertrouwen uit in het volk, en zijn collectieve capaciteit om rationeel beleid te voeren. Het volk bestaat uit rationele wezens.
Er rijst echter een heel ander beeld op wanneer Chomsky ergens anders bespreekt, hoe de meesters van de samenleving de gewone man het ‘consumentisme’ binnen proberen te lokken. Volgens Chomsky wilde de elite de aandacht van mensen afleiden van hun streven naar meer democratie en gelijkheid door met krachtige reclamecampagnes andere, oppervlakkige materiële behoeftes te scheppen. Zo zouden ze zich niet meer bekommeren om de dingen die er echt toe doen, maar zich liever in de schulden steken voor de nieuwste gadgets die ze zich eigenlijk niet kunnen veroorloven. Een bijzonder irrationele keuze dus. Hoe is deze makkelijk te manipuleren irrationele mens te rijmen met die eerdere rationele mens? Dat gaat niet.
Chomsky verhelpt deze paradox door te stellen dat mensen eigenlijk rationele wezens zijn, maar door behendige reclamejongens tot irrationele beslissingen worden bewogen. De elite maakt de rest irrationeel. Dat is mij wat al te makkelijk. Als hij had betoogd dat de mens een rationele en irrationele kant had en deze laatste wordt bespeeld, was het sterker geweest. Nu ligt de schuld compleet buiten de mens zelf; is hij altijd het slachtoffer van de listige elite.
Mensen wordt wakker!
Dat is opmerkelijk, omdat Chomsky er in andere delen van het boek soms wel weer oog heeft dat deze grote groep mensen ook zelf wat moet gaan ondernemen om hun toekomst te verbeteren. Dat zijn dan ook gelijk sterke passages. ‘Voor echte verandering moet je voortdurend in de weer zijn,’ aldus Chomsky, ‘en de deur uitgaan om een heel nieuw systeem op te zetten: van het schoolbestuur, naar de gemeenteraad van je eigen staat, en zo verder tot aan het congres.’ Als Amerika zichzelf wil redden, moeten de burgers allereerst zelf opstaan.
Noam Chomsky, Het einde van de Amerikaanse droom. Ten Have, 2017.