Ambigu ondergaan
Op een van de laatste zomeravonden van dit jaar vertelde ik een vriend terwijl we op een terrasje zaten dat de Ondergang eraan kwam. Ik zei dat ik vanwege de beruchte reputatie van het boek enigszins verontrust was over de ontvangst, dat ik bang was dat het uitsluitend over politiek zou gaan, terwijl het boek zoveel meer is dan dat. Ik zei dat ik bang was dat de discussie misschien wel meer zou gaan over de vraag of je dit boek wel mócht lezen dan over de inhoud.
Tekst: Mark Wildschut
‘Waar maak je je druk om,’ vroeg mijn vriend, ‘als er maar over wordt gepraat, dan mag je als schrijver, uitgever of vertaler toch al in je handen knijpen?’
‘Misschien moet ik er zelfs op hopen dat er een rel ontstaat,’ zei ik, ‘als aan de ene kant populistisch rechtse krachten het voor hun politieke karretje proberen te spannen en aan de andere kant linkse krachten het als fascistisch proberen weg te zetten en klagen dat een gerespecteerde uitgeverij zoiets niet mag uitgeven. Dat kan de verkoop alleen maar opstuwen. Maar als Spengler straks als racist en halve nazi wordt weggezet, kleeft dat mij als vertaler ook aan.’
‘Is Spengler een racist en een halve nazi?’ vroeg mijn vriend, waarop ik een gedecideerd en verontwaardigd ‘welnee’ liet horen. Spengler een racist? Hij betoogt in dit reusachtige boek pagina na pagina tégen biologisch racisme. Hij gebruikt wel veelvuldig de term ‘ras’, met name in uitdrukkingen als rasmens of rasvouw, maar dan in de zin waarin wij het over een rasvoetballer of een rasartiest hebben.
‘Maar hoe kan dat dan?’ wilde mijn vriend weten. ‘Tja,’ bekende ik, ‘ik weet het eigenlijk niet. De mensen lezen niet goed. Als je dit boek vluchtig doorneemt en vaak het woord ‘ras’ tegenkomt, denk je: eng. Ik moet zeggen dat ik ook wel even moest slikken toen ik het vertaalde; je bent de manier waarop Spengler het woord ras gebruikt gewoon niet gewend. Datzelfde geldt trouwens voor woorden als ‘bloed’ en ‘bodem’.
‘En hoe zit het dan met die halve nazi?’ vroeg mijn vriend nog. Ik antwoordde dat het zo mogelijk nog absurder is dat Spengler zo te boek staat. Spengler, die van Hitler heeft gezegd dat de Ondergang waarschijnlijk het enige boek was waarvan hij ‘tenminste de hele titel heeft gelezen’? Spengler, wiens Jahre der Entscheidung bij de nazi’s op de index stond? Spengler, die voor de nazi’s kwalificaties heeft gebezigd als ‘dieven’, ‘moordenaars’, ‘perverselingen’, ‘dronkenlappen’, ‘idioten’, ‘psychopaten’, ‘beroepsmisdadigers’? Spengler zag niets in de nazi’s, hij vond het een stel barbaren.
‘Maar als dat zo is,’ zei mijn vriend, ‘dan is er niets aan de hand, ga er dan met opgeheven hoofd in’. ‘Ja maar…,’ zei ik, nog geenszins gerustgesteld. Ik voelde dat ik al in de verdediging zat en dat ik op deze manier alleen maar meewerkte aan waar ik bang voor was: dat alleen de politiek op de agenda zou komen te staan.
De cultuur is geen organisme, maar de lezer biedt dit idee wel een kader
om haar als een zingevingsverband te benaderen
Op wat voor houding tegenover dit boek hoop ik? Allereerst op iets wat eigenlijk vanzelfsprekend zou moeten zijn: een houding waarin men zijn oordeel opschort tot men het echt heeft gelezen en bestudeerd. Voor mij als vertaler spreekt dat voor zich. Als vertaler schort je je oordeel eerst maar eens een tijdje op om je oor te luisteren te leggen bij de tekst, in dienst van de tekst, zoals een middeleeuwse monnik die de Bijbel overschrijft.
Vervolgens hoop ik tegenover dit boek op een houding waarin het niet alleen lof krijgt toegezwaaid – dat zou stompzinnig zijn – maar waarin het ook niet alleen wordt bekritiseerd en afgekeurd, want dat zou even stompzinnig zijn. Daarom wil ik de ambiguïteit aan het woord laten die ik zelf na de twee jaar dat ik met de Ondergang heb geworsteld voel. Ambigu niet als zwaktebod, maar ambiguïteit uit kracht: als poging om, in plaats van je al te snel aan een kant te scharen, links of rechts, vóór of tegen, vriend of vijand, de controverse, verdeeldheid, tweeslachtigheid en verscheurdheid in het eigen innerlijk op te nemen uit te houden.
Tactverlies
Het boek verdient dit ook, aangezien het niet alleen zelf voor velerlei uitleg vatbaar is, maar omdat het is geschreven door een man die zelf ten diepste ambigu, innerlijk verdeeld, verscheurd was. Een man van de hoge cultuur, van de Bildung, die vol bewondering, vol liefde voor de grote scheppingen van kunst en cultuur terugkeek op de eeuwen voor hem, maar die zich in het besef dat dit allemaal voorbij was tegelijk forceerde daar met zijn rug naartoe te gaan staan en een zin op te schrijven als deze: ‘Als mensen van de nieuwe generatie zich onder de indruk van dit boek afwenden van de poëzie, de schilderkunst en de kenniskritiek en zich in plaats daarvan met de techniek, de marine en de politiek gaan bezighouden, doen ze wat ik wens, en men kan hun niets beters toewensen.’
Wanneer ik als vertaler dit boek op het schild wil heffen kan ik natuurlijk allereerst wijzen op de ‘briljante literaire stijl’, die niemand minder dan Thomas Mann het boek toeschrijft. Misschien kan ik ooit een artikel schrijven over deze stijl vanuit het boeiende woord Takt – ritme, maatgevoel, levenspuls, maar ook ons woord tact, kiesheid – dat zo’n grote rol speelt in dit boek. Als Spengler dit woord uitlegt, geeft hij als voorbeelden de hoefslag van een span raspaarden – dat in de paardensport in Nederland ook ‘tact’ heet – of ook een vlucht vogels. ‘Wie ooit een vlucht vogels in het zwerk heeft gevolgd, zoals die steeds dezelfde vorm aanneemt, opstijgt, draait, weer van richting verandert en zich in de verte verliest, voelt het plantaardig zekere, het ‘het’, het ‘wij’ in deze algehele beweging, die geen brug van begrip tussen ik en jij nodig heeft,’ schrijft Spengler.
Tegelijkertijd zou je, als je op dit begrip Takt zou inzoomen en kijken hoe je dat terugvindt in Spenglers literaire stijl, begrijpen dat dit gevoel van tact volgens Spengler mét de geschiedenis van de cultuur, met het ontkiemen, opgroeien, tot hoogste bloei komen en afsterven, ook ontkiemt, opgroeit, tot hoogste bloei komt en afsterft. Dat wij dus, omdat we volgens Spengler in de eindfase van onze cultuur verkeren ook het bij onze cultuur horende gevoel voor tact verliezen en in toenemende mate tactloos worden, op alle gebieden. Ik denk dat Spengler dat historisch verlies van tact zelf pijnlijk aan den lijve heeft ervaren, zelfs in zijn schrijven, wat hem buitengewoon veel moeite kostte, waar hij eigenlijk een hekel aan had, wat absoluut niet ‘vanzelf’ ging, terwijl tact en ‘vanzelf gaan’ voor Spenger juist bij elkaar horen. Dus ook al roemen wij met recht Spenglers literaire stijl, dan zal hij zelf hebben gevoeld dat hij het al niet haalde bij, bijvoorbeeld, de literaire brille van zijn grote voorbeeld Nietzsche, die tijdens het lopen schreef en in die cadans zíjn literaire tact vond. Maar juist die aan den lijve ervaren teloorgang van tact is voor Spengler een symbool van wat hij om zich heen als teloorgang, als ‘ondergang’ heeft ervaren en in dit grote boek heeft uitgelegd.
Ik heb nu vanuit mijn interessegebied een paar woorden gezegd over tact, maar het bijzondere van dit boek is dat alle thema’s die erin worden aangesneden – en dat zijn er nogal wat: wiskunde, architectuur, muziek en beeldende kunst, wetenschap, stad en land, religie, politiek, economie, noem maar op – op eenzelfde manier symbool zijn: uitdrukkingen van de cultuur waarvan Spengler de opkomst en ondergang beschrijft om een antwoord te vinden op grote existentiële vragen als ‘waar staan wij nu’ en ‘waar gaan we naartoe’. Dat betekent dat iedereen, elke lezer zich vanuit zijn eigen interessegebied een weg kan banen door dit boek. Mijn eerder genoemde vriend is uitvaartondernemer. Voor hem zal de toegang, de deur zogezegd tot dit boek gelegen zijn in de mooie stukken die Spengler schrijft over de omgang met de doden in de verschillende culturen en de ontwikkeling van die omgang, opnieuw als symbool geduid van de hele ontwikkelingsgang die Spengler beschrijft en op zijn volstrekt eigenzinnige wijze duidt.
Oerplant
Hoe komt het dat geen enkel thema losstaat, maar elk onderwerp behalve wat het zelf is ook nog een symbool is van het geheel? Dat komt door Spenglers methode, die hij ‘morfologie van de wereldgeschiedenis’ noemt, en door zijn kijk op de cultuur als een levend organisme, waarin de verschillende gebieden niet los van elkaar staan, maar een organisch geheel vormen.
Voor ik aan de Untergang begon heb ik de grote Goethe-biografie van Rüdiger Safranski vertaald. Een van de meest verbazingwekkende dingen uit die biografie is dat eruit blijkt hoe pijnlijk Goethe zich miskend heeft gevoeld. Kunt u zich dat voorstellen? Bij nader inzien is het toch begrijpelijk. Goethe heeft erkenning gekregen voor zijn literaire werk, voor zijn dichtkunst, voor zijn Werther, voor zijn Faust, maar niet voor wat hij zelf als het belangrijkste beschouwde: zijn natuurwetenschappelijke werk. Goethe wilde een alternatief bieden voor het soort wetenschap zoals het sindsdien als technisch-wetenschappelijk bestel over ons heen walst en over ons leven beschikt – en dat is hem niet gelukt. Zo vindt Goethe, net als Nietzsche, Spenglers andere held, weliswaar erkenning, maar wordt hij tegelijk onschadelijk gemaakt, opgesloten in een domein van kunst en cultuur waar we ons toe wenden als we voor een avondje uit, naar een voorstelling van Goethes Faust bijvoorbeeld, uit het eigenlijke, door natuurwetenschap en techniek gedomineerde leven stappen.
Spengler pakt juist de draad van de natuurwetenschappelijke studies van Goethe, die van de Morphologie der Pflanzen, weer op. Ik vermoed dat hier de grootste potentie ligt van dit boek, in dit goetheaans-methodische uitgangspunt als mogelijk alternatief voor de sciëntistische wetenschap: het kijken naar culturele fenomenen vanuit een ‘vormenleer’ van het ‘leven’ en niet vanuit een op oorzaak en gevolg berustende mechanica van feitelijk als dood opgevatte materie. De ‘morfologie van de planten’, de idee, het visioen van de ‘oerplant’, van het oerfenomeen, dat Spengler als oersymbool van een cultuur overplant op de geschiedenis van culturen als organismen die in een bepaald landschap ontkiemen, opgroeien, een hoogste bloei kennen, verwelken en ten slotte sterven.
Wetenschappelijke onzin misschien; de cultuur is geen organisme, geen plant, zal men zeggen. Maar de lezer biedt dit wel een kader om een cultuur als een geheel, als een zingevingsverband te benaderen, waarin de verschillende culturele fenomenen in hun samenhang begrepen kunnen worden, in plaats van het steeds lossere zand van onverschillig langs elkaar heen drijvende atomen. Dáárom kun je dit boek op elke mogelijke plaats, vanuit elk mogelijk thema betreden. Zoals voor een psychotherapeut elk onderwerp waar een cliënt mee komt even goed is, omdat alles, ook het allerkleinste, ook de klank van de stem, ook de houding, ook de gelaatsuitdrukking symbool is van het geheel. Alle wegen leiden hier naar Rome!
Uithoudingsvermogen
Hiermee is de lof op Spengler toch nog fors uitgevallen en wil ik mijn kritische noot kort houden. Die sluit aan bij wat ik in het begin zei over ambiguïteit, verscheurdheid, innerlijke verdeeldheid, en mijn oproep die in het eigen innerlijk uit te houden en uit te vechten. Ik zei dat Spengler zelf een diep verdeeld, verscheurd mens is geweest. ‘Merkwaardig innerlijk verdeeld, radeloos, tweeslachtig leven, zonder eenheid van ziel en wereld, ziel en levenstendens, ziel en denken’, staat te lezen in de pijnlijk eerlijke dagboekaantekeningen uit de jaren dat hij aan de Untergang werkte en die onlangs onder de titel Ich beneide jeden, der lebt zijn verschenen. Die ambiguïteit doortrekt als iets schurends ook de hele Untergang. Juist op dit punt, juist in de omgang met de eigen innerlijke verscheurdheid die overal in dit verscheurde en verscheurende boek voelbaar is, juist op dat punt dus lijkt Spengler niet te kunnen wat zijn grote voorbeelden Goethe en Nietzsche wel konden. ‘Zwei Seelen wohnen, ach! in meiner Brust!’, laat Goethe zijn Faust zeggen. En Nietzsche maakte zichzelf, zijn eigen ‘Brust’ tot strijdtoneel van vele zielen.
Dat Spengler dit niet uithield en zich gedwongen voelde partij te kiezen, hangt ook met zijn politieke inzet en aspiraties samen. In de politiek wordt wat een innerlijke strijd zou kunnen zijn veruitwendigd en verdeeld over verschillende partijen. Politiek werkt polariserend, politiek is een strijdtoneel, en als het in dat strijdtoneel wordt geworpen wordt een boek als dit al snel een wapen dat de verschillende partijen gebruiken om elkaar mee naar het leven te staan.
Daarmee ben ik terug bij de politiek geladen controverse rond dit boek. Ook daar ben ik ambigu over. Als ik hier pleit voor het opnemen en uitvechten van de controverse binnen het eigen innerlijk, in plaats van deze te veruitwendigen in een politieke strijd tussen verschillende partijen, dan kan ik me een reactie voorstellen die zegt dat ik de tijger Spengler daarmee zijn tanden wil uitrukken, dat ik hetzelfde met Spengler wil doen als wat er met Goethe en Nietzsche is gebeurd: hem uit de politiek halen en tot onderwerp maken van een cultureel intellectueel tijdverdrijf. Ik kan me een pleidooi voor Spengler voorstellen waarin hem juist lof wordt toegezwaaid omdat hij het denken van Goethe en Nietzsche uit het cultuurbedrijf heeft gehaald en gepolitiseerd. Hoe ik daar precies over moet denken weet ik nog niet.
Eerst maar eens, tot slot, ons aller Annie M.G. Schmidt aan het woord laten:
Wat zal men doen, nu Spengler toch gelijk heeft,
en, trots aller profeten luid vermaan,
dit Avondland met grote nadruk blijk geeft
te zullen ondergaan?
Mark Wildschut studeerde biologie en filosofie en vertaalde o.m. Martin Heideggers Sein und Zeit. Naast vertaler is hij psychotherapeut.