AFSCHEID VAN EEN FOUTE EXTASE
Tot nu toe hield Jan Verplaetse zich bezig met de vraag of moraal in het brein te vinden is. Aan de UGent richtte hij zelfs een Moral Brain Research Unit op waar hij zijn onderzoek naar brein, evolutie en normatieve praktijken naar een hoger plan tilde. Nu richt Verplaetse zijn pijlen op een ander lichaamsdeel waaraan sinds mensenheugenis een bijzondere betekenis kleeft: bloed. Over vampiers, videogames en onmodern geluk.
Tekst & video: Mark Leegsma
Jan Verplaetse is een jonge filosofiestudent van ‘net geen twintig jaar’ als hij, daags voor kerst, de trap naar de kelder van zijn ouderlijk huis afdaalt. In die schaars verlichte en ongetwijfeld kille – we schrijven de jaren dat winters nog koud zijn – ruimte treft de student, aan de lange achterpoten opgehangen, een dode haas aan. Het vlees van het gevilde dier geeft een diepe paarse kleur prijs, terwijl zijn donkerrode bloed zonder enige haast in een schaaltje op de vloer druppelt. Daar en dan, in een Vlaamse kelder aan het eind van de jaren tachtig, doet het gezicht van dit bloed in de jonge Jan iets groots en meeslepends ontwaken.
Het is een extase met mythische allure die Verplaetse een kwart eeuw later de titel van zijn nieuwe boek schenkt: Bloedroes. Een lyrische ode aan het rode humeur is het werk echter niet. In plaats van de roes te bezingen gaat Verplaetse op zoek naar verklaringen voor het extatische effect dat het hazenbloed in die kelder op hem had. Waarom zou dat effect niet op een ervaring duiden die algemener is dan we misschien denken? En als dat het geval is, zou er voor zo’n effect dan geen objectieve verklaring te geven zijn?
Magie
Vragen als deze brengen Verplaetse op het spoor van verscheidene ‘bloedtheorieën’. Het blijkt er in de intellectuele geschiedenis van Europa van te wemelen. Om te beginnen barst onze historie van wat Verplaetse ‘magische’ verklaringen noemt: theorieën van hoge metafysische en religieuze gisting waarvan de grootste gemene deler is dat het leven zelve in bloed zit.
Boeiend zijn de ‘bewijzen’ voor deze theorie die Verplaetse opgraaft. Zo zagen reeds de homerische Grieken uit het nog warme geronnen bloed van hun gevallen kameraden een lichte walm opstijgen. Homerus dacht kennelijk aan de geest en niet aan condens, merkt Verplaetse op. Zonder het met zoveel woorden te zeggen maakt hij daarmee het punt dat een Griek in de oudheid evengoed aan observatie deed als een moderne wetenschapper in zijn lab. Net als toen zijn onze observaties nu niet meer waard dan de concepten waarmee we werken.
Terug naar de theorie. Het magische aspect daarvan lijkt regelrecht samen te hangen met de observatie van het uit bloed vervliegende leven. Via de pneuma of levensadem staan stervelingen op aarde, zo was de gedachte, in contact met vluchtiger entiteiten elders, van doden tot goden. Bloed was dus het medium dat de mens in staat stelde met hoger en zelfs goddelijk leven te communiceren. Op deze overtuiging voortbordurend oppert Verplaetse dat daarom het dierenoffer, waar het vloeien van bloed een essentieel deel van uitmaakte, in de oudheid zo wijd verbreid was.
Filosofische experimentatie
Nu laat Verplaetse er geen misverstand over bestaan dat de magische verklaring wetenschappelijk gesproken van nul en generlei waarde is. De theorieën die hij in Bloedroes onder de noemer ‘naturalistisch’ schaart, lijken in dat opzicht meer te beloven. Volgens deze theorieën wakkert het zien of ruiken van bloed juist de dierlijke, veelal agressieve instincten van onze evolutionaire voorouders aan. Zou de bloedroes van de jonge Jan hieraan zijn vitaliserende effect te danken hebben gehad?
Sublieme horror is getrakteerd worden
op schokkende ervaringen op je comfortabele bank
Die vraag is reden genoeg om de gecapitonneerde filosofenfauteuil te verlaten en een heus experiment uit te voeren. Verplaetse liet jongemannen tijdens het spelen van een gewelddadige videogame mensenbloed, nepbloed of water ruiken. Vervolgens werd het aantal kills bijgehouden. Wat bleek? De proefpersonen die bloed roken, scoorden niet hoger maar lager dan hun pendanten in de andere twee condities. Zo haalt een fraai staaltje filosofische experimentatie de naturalistische hypothese volkomen onderuit.
Menselijk al te menselijk
Ook op grond van het bezwaar dat theorieën met een evolutionair randje te zwaar leunen op de onhoudbare aanname van een ‘erfelijk geheugen’ besluit Verplaetse deze verklaringen te verwerpen. Wat hem desalniettemin aanspreekt, zowel in de magische als in de naturalistische variant van de bloedtheorie, is het menselijk al te menselijke motief dat erachter schuilgaat: het verlangen naar een transcendente of transhistorische verbondenheid, met hoger sferen of verre voorouders, die ons eigen bestaan verankert en ons gelukkig maakt.
Daarmee tekent zich in Bloedroes een thema af dat meer in het verlengde van Verplaetses onderzoek naar het brein ligt dan je op voorhand zou verwachten. Was de vraag omtrent het brein of daarin de normativiteit van de moraal te vinden is, dan is de vraag omtrent bloed of daarin de kwaliteit van goed leven valt aan te treffen. De paradox die Verplaetse in beide gevallen blootlegt, vormt als het ware de keerzijde van het verlangen naar verbondenheid: want voor zover verbondenheid met anderen niet uit moraal en goed leven weg te denken is, lijkt het herleiden van die twee tot een enkel individu, laat staan tot een deel van dat individu, onbegonnen werk.
Dat beseft Verplaetse maar al te goed wanneer hij de laatste, ‘huiveresthetische’ verklaring van zijn roes de maat neemt. Horror in literatuur en film, zo stelt hij, dankt zijn effect aan de dubbelzinnigheid van de situatie waarin de huiverconsument zich bevindt. Die wordt getrakteerd op enge, walgelijke en schokkende belevingen terwijl hij integraal van het comfort van zijn stoel, bank of bed geniet. Het sublieme van dergelijke ervaringen is erin gelegen op een veilige afstand toeschouwer te kunnen zijn van spanning, gevaar en catastrofe, en niet hun lijdend voorwerp. Volgen we de huiveresthetiek, dan is de aanblik van bloed dat sublieme tonicum waarvan we in het weekend een shot nemen om ons eentonige leven met wat onmodern geluk te injecteren.
Vaarwel rationalisatie
Uit het bitterzoete plezier waarmee Verplaetse de aantrekkingskracht beschrijft die vampiers uitoefenen op de bloedeloze bourgeois van de moderniteit, mag blijken dat ‘Zwarte Romantiek’ hem na aan het hart ligt. Als hij toch past voor deze visie, dan is dat omdat het spektakel waarin de huiveresthetiek ons vangt, reëel bestaande ellende tot verkoop- en consumeerbare waar degradeert.
Een filosoof heeft ervoor gestudeerd
om van foute zaken afscheid te nemen
Een dergelijk kapitaliseren op het ‘élan vital’ van horror is op zich al dubieus. Als levenszucht dan ook nog de voor moraliteit en het goede leven cruciale verbondenheid vervangt door sublieme afstand, dan staat voor Verplaetse vast dat hij ook deze rationalisatie van de bloedroes van zijn jongere zelf vaarwel moet zeggen.
‘Zoiets mag je toch van een filosoof verwachten’, besluit hij zijn onderzoek met een knipoog naar de student van krap twintig jaar, want ‘hij heeft er ten slotte voor gestudeerd om van foute zaken afscheid te nemen.’ Na de bonte verzameling van theorieën, bewijzen en kritiek – waarvan deze recensie slechts een minieme selectie beslaat – lijkt dat een magere conclusie. Toch is het negatieve resultaat bepaald niet zonder waarde. Het legt bloot dat bloed de roes van verbondenheid weliswaar symboliseert maar niet garandeert, evenmin als het brein van de enkeling volstaat om een normatieve, sociale praktijk te dragen.
Dat maakt Bloedroes tot een origineel en verfrissend onderzoek dat er niet voor terugdeinst ingesleten symboliek tegen de haren in te strijken. Haast zou ik willen beweren dat die kritiek zelf een opwekkend elixir is, maar dan zou ik vergeten dat Verplaetse geen ode brengt aan mythische krachten, maar juist aan het verstand. Want hoezeer de zwarte romanticus de banaliteit van moderne maakbaarheid ook beschimpt, het is deze Zwarte Romantiek die ons als broodnodige aanvulling op het Verlichtingsdenken herinnert aan onze verantwoordelijkheid om ons geluk evenals onze verbondenheid in eigen hand te nemen.
Jan Verplaetse, Bloedroes, over onmodern geluk verschijnt half april bij Uitgeverij Nieuwezijds.